Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van aanranding, waarbij de verdachte op 11 februari 2023 zou hebben geprobeerd aangeefster te zoenen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 19 april 2024, waar de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie achtte de aanranding wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op de verklaring van aangeefster en getuigen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van een ontuchtige handeling en dat de verdachte enkel een duwtje had gegeven en had geprobeerd te zoenen, wat niet in strijd was met de sociaal ethische norm.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte had geprobeerd aangeefster te zoenen, er geen daadwerkelijk contact was geweest. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de feitelijk gepleegde poging tot aanranding, omdat alleen de voltooide aanranding ten laste was gelegd. De benadeelde partij, aangeefster, had een schadevergoeding van € 1.020,= gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte op nihil vastgesteld.