ECLI:NL:RBZWB:2024:2902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
02-175571-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van aanranding met poging tot zoenen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van aanranding, waarbij de verdachte op 11 februari 2023 zou hebben geprobeerd aangeefster te zoenen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 19 april 2024, waar de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie achtte de aanranding wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op de verklaring van aangeefster en getuigen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van een ontuchtige handeling en dat de verdachte enkel een duwtje had gegeven en had geprobeerd te zoenen, wat niet in strijd was met de sociaal ethische norm.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte had geprobeerd aangeefster te zoenen, er geen daadwerkelijk contact was geweest. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de feitelijk gepleegde poging tot aanranding, omdat alleen de voltooide aanranding ten laste was gelegd. De benadeelde partij, aangeefster, had een schadevergoeding van € 1.020,= gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte op nihil vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-175571-23
vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. T. Polat, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 11 februari 2023 [aangeefster] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft aangerand. Hij baseert zich op de consistente verklaring van aangeefster in het informatief gesprek en haar aangifte dat verdachte haar op enig moment bij de keel pakte, er in kneep, haar tegen een muur duwde en haar probeerde te zoenen. Die verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] . Zij heeft gezien dat verdachte aangeefster bij de keel vast had. Volgens aangeefster had verdachte eerder al een keer in haar kont geknepen. [getuige 2] zag dat verdachte en zijn vriend “probeerden” aangeefster en haar vriendin bij het geslachtsdeel te pakken. Gelet hierop kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte aangeefster eenmaal in de billen heeft geknepen en later heeft geprobeerd haar te zoenen. Deze handelingen kunnen worden gekwalificeerd als ontuchtige handelingen. Voor het knijpen en/of betasten van borsten en billen ten tijde van de poging zoenen is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs en daarvoor dient partieel vrijspraak te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent stellig dat hij aangeefster heeft betast of geknepen op/in de borsten en/of billen. Ook ontkent hij haar bij de nek te hebben gepakt. Verdachte heeft verklaard dat hij lange tijd met aangeefster in de kroeg heeft staan praten. Op een bepaald moment heeft hij aangeefster bij de armen/schouders een duwtje gegeven en geprobeerd haar te zoenen. Zij gaf aan dat niet te willen en daarna is verdachte gestopt. Dit handelen van verdachte levert geen ontuchtige handeling op en is niet in strijd met de sociaal ethische norm. Er was ook geen sprake van dwang. Daarom dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op zitting bekend dat hij in de nacht van 10 op 11 februari 2023 in een café in Tilburg op enig moment aangeefster tegen een muur heeft gezet en heeft geprobeerd haar te zoenen. In zoverre ondersteunt verdachte zelf een belangrijk deel van de verklaring van aangeefster. Verdachte ontkent echter consequent dat hij aangeefster daarbij ook bij haar keel heeft gepakt en in haar keel heeft geknepen. De rechtbank ziet echter geen reden dat deel van de verklaring van aangeefster als onvoldoende betrouwbaar aan te merken. Integendeel, ook dat deel is naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank licht dat hierna toe.
Het valt de rechtbank op dat aangeefster heel kritisch is op zichzelf. Over haar herinnering dat verdachte bij de relevante poging zoenen ook in haar kont en borst zou hebben geknepen, zegt ze in haar aangifte namelijk dat ze niet zeker weet of dat zo is. Ze heeft zelf andere nare ervaringen waarvan ze geen aangifte heeft gedaan. Daarom weet ze niet zo heel goed of ze zich het knijpen in haar kont en borst inbeeldt. Juist door deze zelfkritiek twijfelt de rechtbank niet aan haar verklaring over het pakken bij en knijpen in de keel tijdens de poging haar te zoenen. Daar komt ze namelijk niet op terug. Bovendien wordt dat deel van haar verklaring inderdaad ondersteund door de waarneming van haar vriendin: [getuige 1] . Zij ziet dat verdachte de keel van aangeefster vast heeft en dat zijn gezicht op een paar centimeter van het gezicht van aangeefster was. Daarbij is ook deze getuige kritisch naar aangeefster, maar heeft wel deze waarneming gedeeld met de politie.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster in de nacht van 10 op 11 februari 2023 met geweld heeft gedwongen te ondergaan dat hij haar probeerde te zoenen. Het is echter bij een poging aanranding gebleven, omdat uit de aangifte blijkt dat er geen daadwerkelijk contact is geweest van de mond van verdachte met de mond van aangeefster. Volgens aangeefster was het niet gelukt, omdat zij haar hoofd wegdraaide. Ook van contact van de mond van verdachte met een ander deel van het lichaam van aangeefster is niet gebleken. Nu juridisch alleen de voltooide aanranding ten laste is gelegd, moet de rechtbank verdachte vrijspreken van de feitelijk gepleegde afgedwongen poging aangeefster te zoenen.
Dat de officier van justitie na zijn requisitoir een volgens aangeefster eerder knijpen in de kont heeft toegevoegd, maakt van de latere gewelddadige poging haar te zoenen niet alsnog een voltooide aanranding. Dat eerdere één maal knijpen in de kont kan naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak ook niet als zelfstandige voltooide ontuchtige handeling worden aangemerkt. Aangeefster verklaart zelf dat ze de hand van verdachte had weggehaald en dat het daarna gezellig bleef. Haar aangifte ziet ook alleen op het latere zoenincident. De rechtbank zal verdachte daarom integraal vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 1.020,= voor onderhavig feit. Verdachte zal echter worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangeefster] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting op 3 mei 2024.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.