ECLI:NL:RBZWB:2024:2900

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
BRE 24/81 WET
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2024, wordt het verzoek van de verzoeker om proceskostenveroordeling beoordeeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I.M. van den Heuvel, heeft het verzoek ingediend na het intrekken van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de inspecteur van de belastingdienst. Dit beroep was gericht op schadevergoeding wegens onterechte registratie in de Fraude Signaleringsvoorziening (FSV). De rechtbank heeft de inspecteur de gelegenheid gegeven om te reageren, maar deze heeft aangegeven niet bereid te zijn de proceskosten te vergoeden, omdat de reactie op het verzoek om schadevergoeding geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om schadevergoeding geen aanvraag is in de zin van de Awb, en dat verzoeker geen beroep kon instellen. Dit betekent dat de inspecteur niet kan worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank wijst erop dat de gemachtigde van verzoeker in zijn brief melding maakt van een beslissing van 22 november 2023, maar deze beslissing is niet bijgevoegd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een aanvraag die onder de Awb valt, en dat de inspecteur niet aan verzoeker is tegemoetgekomen.

De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak. De rechtbank benadrukt dat indien partijen het niet eens zijn met de uitspraak, zij binnen zes weken een verzetschrift kunnen indienen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/81 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel,
en

De inspecteur van de belastingdienst, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten. Verzoekers gemachtigde heeft dit verzoek gedaan bij brief van 19 februari 2024, waarin het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de inspecteur op het verzoek om schadevergoeding wegens onterechte registratie in de Fraude Signaleringsvoorziening (FSV) intrekt. In deze brief meldt de gemachtigde dat 22 november 2023 een beslissing is genomen over de schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De inspecteur heeft de rechtbank meegedeeld niet bereid te zijn de proceskosten te vergoeden, de reactie die zou moeten volgen op het verzoek om schadevergoeding geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De inspecteur meldt ook dat hem geen beslissing van 22 november 2023 bekend is.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de inspecteur aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. Van “tegemoetkomen” als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb kan alleen sprake zijn als hetgeen de verzoeker aan verweerder heeft gevraagd ook kan leiden tot een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen op grond van de Awb bezwaar en beroep mogelijk is. In dit geval moet worden beoordeeld of verzoeker beroep kon instellen, als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is. De grondslag van het verzoek is kennelijk artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 82 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Gelet op artikel 34 van de Uitvoeringswet AGV valt een verzoek als bedoeld in artikel 82 van de Algemene verordening gegevensbescherming niet onder de reikwijdte van de Awb.
Nu er geen sprake was van een aanvraag in de zin van de Awb, kon verzoeker ook geen beroep als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b van de Awb instellen. Dit betekent dat een eventuele reactie van de inspecteur niet kan worden beschouwd als tegemoetkomen met een besluit in de zin van de Awb.
4.2.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat verzoekers gemachtigde zelf in zijn brief van 19 februari 2024 melding maakt van een beslissing van 22 november 2023 op het verzoek om schadevergoeding. Deze beslissing heeft gemachtigde niet bijgevoegd.
In zijn reactie daarop merkt de inspecteur op dat hem geen “beslissing” van 22 november 2023 bekend is. Verzoekers gemachtigde heeft ook daarop gereageerd en gesteld dat hij geen melding gemaakt heeft van een beslissing van 22 november.
Een dergelijke verwarring is lastig te volgen, doch heeft geen invloed op het oordeel van de rechtbank.
5. Gelet op het voorgaande moet het verzoek om vergoeding van de proceskosten worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 6 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 1:3
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijk gesteld:
De schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
Het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 8:75a
1. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.