ECLI:NL:RBZWB:2024:2897

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
02-193441-23 en 02-107318-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor intensieve telefonische stalking en bedreigingen van ex-partner

Op 3 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan telefonische stalking en bedreigingen van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 2 augustus 2023 zijn ex-vrouw heeft gestalkt en haar meerdere keren heeft bedreigd. De verdachte, die eerder al veroordeeld was voor mishandeling van dezelfde ex-partner, heeft in deze periode intensief contact met haar gezocht via WhatsApp, waarbij hij haar herhaaldelijk heeft bedreigd met geweld en verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan vier feiten: belaging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting, en twee bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 102 dagen opgelegd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een contact- en locatieverbod. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die het gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.370,80 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-193441-23 en 02-107318-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. Y.H.M. van Mierlo, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 april 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 2 augustus 2023 [slachtoffer] heeft gestalkt dan wel dat hij [slachtoffer] heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden;
feiten 2, 3 en 4:[slachtoffer] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Daarbij wordt verzocht de datum van feit 3 verbeterd te lezen. De datum betreft 20 juni 2023 gelet op de screenshot van het Snapschatgesprek tussen aangeefster en verdachte waarop de datum 20 juni 2023 staat.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Voor feit 1 heeft de verdediging primair vrijspraak bepleit. Er is geen sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Subsidiair wordt bepleit dat de pleegperiode moet worden ingekort tot de periode 28 mei 2023 tot en met 13 juni 2023. Vastgesteld kan worden dat verdachte in die periode veel berichten achter elkaar heeft gestuurd. De berichten van voor deze periode vinden plaats in het kader van een gesprek tussen verdachte en aangeefster en na deze periode zijn er bijna geen berichten meer verstuurd door verdachte. Deze berichten vallen dan ook niet onder stalking.
Voor feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken, omdat de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij is gebeld door een anoniem nummer en verdachte heeft over dit feit geen bekennende verklaring afgelegd.
Tot slot dient vrijspraak te volgen voor feit 3. Niet kan worden vastgesteld wanneer de spraakberichten door verdachte naar aangeefster zijn verstuurd, zodat de ten laste gelegde datum niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voor feit 4 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair: stalking
Verdachte wordt onder feit 1 primair verweten dat hij in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 2 augustus 2023 [slachtoffer] heeft gestalkt (belaging). Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van 28 mei 2023 tot en met 13 juni 2023 heel veel Whatsappberichten heeft gestuurd naar [slachtoffer] . Gelet op de inhoud en de frequentie van de berichten heeft verdachte met het sturen ervan wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . De belaging in de periode van 28 mei 2023 tot en met 13 juni 2023 kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Op basis van de aangifte en de overige inhoud van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte vóór 28 mei 2023 en ná 13 juni 2013 zo frequent Whatsapp- en/of andere berichten aan [slachtoffer] heeft gestuurd dat sprake is van stelselmatigheid. Daarom zal de rechtbank verdachte van die periodes partieel vrijspreken.
Feit 2: bedreiging op 2 augustus 2023
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar op 2 augustus 2023 heeft gebeld en daarbij heeft gezegd: "Wollah ik zweer op de koran en op alles wat mij lief is, dat ik jou ga pakken, ik ga jou verkrachten en daarna vermoord ik jou. Ik kom eraan ik ben er al mee bezig”. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van verdachte bij de politie op 2 augustus 2023. Verdachte heeft toen namelijk - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij ‘verkrachten’ zou hebben gezegd uit boosheid. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij ‘vermoorden’ niet heeft gezegd, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte naast “verkrachten” ook ‘vermoorden’ heeft gezegd. Dit feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 3: bedreiging op 20 juli 2023
De rechtbank constateert dat op het screenshot van Snapchat in de multimediabijlage bovenaan de (door Snapchat zelf) weergegeven datum 20 juni staat vermeld. Hieronder staat het door verdachte verstuurde bericht: “wat zei jij alrijd”. Onder dit bericht staat de door Snapchat zelf weergegeven tekst ‘vandaag’. Daaronder volgen de door verdachte verstuurde spraakberichten. Dit betekent dat niet de spraakberichten, maar alleen de door verdachte gestuurde tekst “wat zei jij alrijd” op 20 juni is verstuurd. De spraakberichten zijn op ‘vandaag’ verstuurd. ‘Vandaag’ is dan de dag dat de screenshot is gemaakt. De rechtbank kan op grond van de screenshot niet vaststellen welke dag ‘vandaag’ is. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] dat deze spraakberichten op 20 juli 2023 naar haar zijn verstuurd, zodat zij uitgaat van deze verklaring. Het feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 4: bedreiging in de periode van 10 oktober 2023 tot en met 14 oktober 2023
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 28 mei 2023 tot en met 13 juni 2023 te [plaats 1] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] ongevraagd/tegen de wil veelvuldig (al dan niet in de nachtelijke uren) berichten via WhatsApp te sturen met een dwingende en intimiderende en (be)dreigende en wanhopige/smekende inhoud/strekking en
- door foto's/filmpjes te sturen waarop hij/een persoon te zien was bij een spoorweg(overgang) en een persoon die messen aan het slijpen was en een mes op de keel zette en met een mes aan het snijden was in de keel/pols en pillen innam en foto's van sneeën in de pols/arm en van een revolver/wapen in de hand en
- door teksten te sturen over een overdosis medicatie/drugs, met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Feit 2
op 2 augustus 2023 te [plaats 1] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting, door die [slachtoffer] in een telefoongesprek dreigend de woorden toe te voegen: "Wollah ik zweer op de koran en op alles wat mij lief is, dat ik jou ga pakken, ik ga jou verkrachten en daarna vermoord ik jou. Ik kom eraan ik ben er al mee bezig".
Feit 3
op 20 juli 2023 te [plaats 1] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] in een Snapchat-spraakbericht dreigend de woorden toe te voegen:
"Wa [naam 1] , laat me jou vast iets zeggen... ja, dan ben je alvast een beetje op je hoede. Wollah meh het is wahet bedreiging, wollah het belofte ja.. Op de koran, ja.. Alles *onverstaanbaar* wollah ik ben nu zo hard bezig he wollah. Je gaat vrezen voor jouwzelf. Wollah vrezen voor jouzelf"
en
"Ik zeg nog een keer, vrezen voor jouzelf, [naam 1] . Wollah. Ik ga niks doen he. Ik ga zo *onverstaanbaar* bij je ouders he, elke keer he. Maak je geen zorgen he. Op de koran. Wollah maak je geen zorgen. ik zeg alleen tegen jou vrees voor jouzelf [naam 1] , wollah. Haal jouw ooms, haal iedereen wie jij wilt halen, wollah. Daar heb ik nou echt schijt aan ouwe".
Feit 4
op een tijdstip in de periode van 10 oktober 2023 tot en met 14 oktober 2023 te [plaats 1] , [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] indirect, namelijk in een gesprek met een medewerker van de Reclassering, dreigend de woorden toe te voegen: "Als ik haar ( [naam 2] ) niet 50-50 te zien krijg, dan is het klaar! Dan moet het binnen het uur gebeuren en zij ligt dan 6 meter onder de grond. Weet je wat het betekent om a11es klaar te moeten hebben staan? Als ik dan voor 10 of 15 jaar naar binnen ga dan is dat maar zo".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur en een gevangenisstraf van 72 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, behalve het contact- en locatieverbod. Verzocht wordt om de gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast wordt verzocht om een maatregel artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen voor de periode van vijf jaar met per overtreding twee weken hechtenis met een maximum van zes maanden. Het gaat daarbij om een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor [plaats 1] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is op de goede weg. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis gebruikt hij geen drugs meer. Ook is zijn thuissituatie inmiddels verbeterd. Hij heeft werk en een nieuwe relatie. Verzocht wordt om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen. Een onvoorwaardelijke straf zou de positieve weg die verdachte heeft ingeslagen, kunnen doorkruisen. In tegenstelling tot wat in het reclasseringsrapport staat, is verdachte bereid zich aan alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten tegen zijn ex-partner [slachtoffer] , ook de moeder van hun dochtertje. Hij heeft haar gedurende twee weken intensief lastig gevallen door ontzettend veel Whatsappberichten te sturen. Meerdere van deze berichten waren vreesopwekkend en intimiderend van aard. Verdachte heeft door deze vele berichten een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer] drie keer bedreigd door rechtstreeks via de telefoon, via een spraakbericht en via een reclasseringsmedewerker met name doodsbedreigingen richting [slachtoffer] te uiten.
Dat de gedragingen van verdachte een enorme impact op [slachtoffer] hebben gehad, blijkt uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding. Zij leefde continu in angst, had paniekaanvallen en sliep slecht. Ook voelde zij zich niet meer veilig, zelfs niet in haar eigen woning en heeft zij ontslag genomen op haar werk, omdat zij bang was dat verdachte haar daar kwam zoeken.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat uit zijn strafblad blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor mishandeling van [slachtoffer] . Op 3 april 2019 heeft de politierechter hem daarvoor 8 weken gevangenisstraf opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk. Verdachte is dus eerder gewelddadig geweest richting zijn ex-partner en heeft kennelijk niet geleerd van de eerdere straf. Verder weegt de rechtbank in zijn nadeel mee dat verdachte pas is gestopt met de belaging en bedreigingen op het moment dat hij werd aangehouden door de politie. Zelfs tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft hij zich tegenover de reclassering nog een keer bedreigend uitgelaten naar zijn ex.
Over verdachte is op 10 april 2024 een reclasseringsrapport opgemaakt. Volgens de reclassering is er bij verdachte sprake van een delictpatroon inzake geweldsfeiten. Het risico op recidive en letsel wordt ingeschat als hoog. Indien verdachte wordt veroordeeld, wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling en een contact- en locatieverbod. Ook acht de reclassering het van belang dat verdachte zich houdt aan de richtlijnen van de reclassering, ook als dit inhoudt dat verdachte geen drugs en alcohol mag gebruiken. Verzocht wordt om deze bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het vooral van belang dat verdachte wordt behandeld en dat hij zich niet langer schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Een stevige stok achter de deur is daarvoor noodzakelijk. Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank alleen een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, omdat zij bij feit 1 een aanzienlijk kortere periode bewezen acht. Zij is van oordeel dat een gevangenisstraf van 102 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, behalve het contact- en locatieverbod.
De rechtbank zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn. Er moet namelijk ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat volgt uit de combinatie van het strafblad van verdachte, zijn bedreigende uitlatingen naar zijn ex [slachtoffer] en het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico en letselrisico.
Ter voorkoming van belastend gedrag van verdachte richting [slachtoffer] vindt de rechtbank het verder van belang dat verdachte op geen enkele wijze contact met haar zoekt of heeft en dat hij zich niet in [plaats 1] bevindt. De rechtbank zal daarom aan verdachte een contact- en locatieverbod opleggen op grond van artikel 38v Sr. De rechtbank legt deze maatregel op voor de duur van vijf jaar en bepaalt dat de duur van de vervangende hechtenis twee weken bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. Ook van deze maatregel zal de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegen [slachtoffer] . Voor de onderbouwing verwijst de rechtbank naar de onderbouwing van de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht.

7.De benadeelde partij

Feiten 1 t/m 4
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.870,80, bestaande uit € 370,80 aan materiële schade en € 3.500 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiëleschade
De benadeelde partij vordert € 370,80 aan kosten voor een hotelovernachting in verband met therapie. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij deze therapie heeft gevolgd omdat zij PTSS heeft. Uit de onderbouwing bij de vordering tot schadevergoeding blijkt dat deze PTSS het gevolg is van huiselijk geweld in haar voormalige huwelijk met verdachte, maar ook dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte daarbij een complicerende factor is geweest. Dat de in [plaats 1] wonende benadeelde partij een hotel heeft geboekt omdat de therapie een meerdaagse behandeling in Zutphen betrof, komt de rechtbank niet onredelijk voor. Deze schade staat daarom in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank dan ook in zijn geheel toewijsbaar.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde voldoende heeft onderbouwd dat zij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat zij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal niet het gehele gevorderde bedrag toewijzen. Dit gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dat de PTSS op zich het gevolg is van huiselijk geweld in haar voormalige huwelijk met verdachte en het bewezenverklaarde handelen van verdachte daarbij ‘alleen maar’ een complicerende factor is geweest. De rechtbank acht daarom een vergoeding van
€ 1000,00 billijk.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) die schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade toewijzen met ingang van 28 oktober 2023, omdat toen het grootste en laatste deel van de hotelkosten is betaald.
De feiten die de toegewezen immateriële schade hebben veroorzaakt, zijn op verschillende data gepleegd. Bij wijze van middeling zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de immateriële schade bepalen op 1 september 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van vier weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter Zeeland-West-Brabant van 8 september 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Daarom zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 285 en 285b Sr zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:belaging;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting;
feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 102 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering Novadic-Kentron op het adres Rompertsebaan 12, 5231 S ’s-Hertogenbosch (073-6409696). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door een forensisch ambulante zorginstelling zoals Reinier van Arkel of STEVIG of soortgelijke instellingen gericht op nadere diagnostiek en behandeling op tenminste de copingvaardigheden, emotieregulatie en traumaverwerking, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte zich houdt aan de richtlijnen van de reclassering, ook als dit abstinentie van drugs en alcohol inhoudt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Maatregel
- legt op de
maatregeldat verdachte voor de duur van
vijf jaren
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 1996 te [plaats 1] , en
* dat hij zich niet zal bevinden in
[plaats 1];
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van
deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 8 september 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-107318-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 4 weken;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.370,80, waarvan € 370,80 aan materiële schade en € 1000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 oktober 2023 voor de materiële schade en vanaf 1 september 2023 voor de immateriële schade tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 1.370,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 oktober 2023 voor de materiële schade en vanaf 1 september 2023 voor de immateriële schade tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 mei 2024.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
: