ECLI:NL:RBZWB:2024:2893

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
02/003519-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdenking voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne

Op 3 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 april 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I.M. Peters, stelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was voor opzet of betrokkenheid bij de invoer van drugs.

De rechtbank onderzocht de feiten en concludeerde dat er op 24 februari 2021 in de Bijleveldhaven in Vlissingen een Yamaha-waterscooter werd aangetroffen, die achter een koelschip dreef dat afkomstig was uit Zuid-Amerika. Er werden ook andere aanwijzingen gevonden, zoals duikuitrusting en een geopende wierkast. De rechtbank stelde vast dat de verdachte en medeverdachten zich op het haventerrein bevonden met de intentie om goederen uit de wierkast te halen, maar er was geen bewijs dat deze goederen cocaïne waren.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel het aannemelijk was dat de goederen cocaïne konden zijn, er geen concrete bewijzen waren die dit bevestigden. Er waren geen drugs aangetroffen en de omstandigheden waren onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. Het vonnis werd uitgesproken door mr. H. Skalonjic, voorzitter, en de rechters mr. G.H. Nomes en mr. J.P.E. Mullers, in aanwezigheid van griffier mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/003519-23
vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ( [land] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. R.S. Vriend, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 april 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. I.M. Peters en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne via koelschepen vanuit Zuid-Amerika wordt vervoerd. Ook de wijze van vervoer, verstopt in de wierkast, is zeer specifiek voor de invoer van cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het tenlastegelegde. Er is in of in de nabijheid van het schip geen drugs aangetroffen of zaken die erop wijzen dat er zich drugs aan boord van het schip bevonden of hadden bevonden. Daarbij heeft verdachte geen handelingen gepleegd of verricht die kunnen worden aangemerkt als het voorbereiden en/of bevorderen van het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, van cocaïne, dan wel andere drugs. Het enkele feit dat het [koelschip] uit Zuid-Amerika kwam, kan niet de conclusie dragen dat er daarmee ook automatisch drugs zou worden vervoerd. Verzocht wordt verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
Op 24 februari 2021 werd in de Bijleveldhaven in Vlissingen een Yamaha-waterscooter in het water aangetroffen, die achter het [koelschip] dreef. De [koelschip] was met een fruitvracht afkomstig uit Zuid-Amerika. Op de kade lagen een hijstouw en een bahco en later werd nog een tweede duikscooter gevonden op de locatie van de eerste duikscooter. Ook werd een duikhandschoen onder de kade gevonden. Bij de [koelschip] werd vervolgens een geopende wierkast aangetroffen, waarvan later bleek dat het complete luik verdwenen was.
Op 25 februari 2021 rond 20.45 uur was verdachte samen met de medeverdachten op het betreffende haventerrein, terwijl op dat moment een avondklok gold. Er lag duikuitrusting in de auto waarin zij reden, waaronder een zwarte rechterduikhandschoen van het merk Thermocline. Verbalisanten herkenden deze, omdat ze de dag ervoor een soortgelijke linkerhandschoen hadden aangetroffen onder de kade. Verdachten konden geen duidelijk antwoord geven op de vraag waarom zij daar op dat moment waren.
De telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden onderzocht. In de telefoon van [medeverdachte 2] werden diverse afbeeldingen aangetroffen van de haven in Vlissingen, de app Fesselfinder, met daarbij de positie en aankomsttijden van de [koelschip] en afbeeldingen van duikers (de verdachten) in duikpak met Yamaha-duikscooters. Ook op de telefoon van [medeverdachte 1] stonden afbeeldingen van een schip, een persoon in duikpak en eenzelfde Yamaha-duikscooter.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat de aangetroffen spullen op 24 februari 2021 aan verdachte en de medeverdachten toebehoorden en dat zij zich op het terrein hebben begeven met een criminele intentie, te weten om goederen uit de wierkast van de [koelschip] te halen.
Voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10a Opiumwet moet komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld met de opzet om drugsinvoer voor te bereiden en/of te bevorderen. Uit het dossier blijkt dat het haventerrein in Vlissingen (onder meer) wordt aangedaan door schepen (met fruit) vanuit Zuid-Amerika. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat landen op dat continent bekend staan als grote producenten van cocaïne. Hoewel het onder die omstandigheden meer dan aannemelijk is dat de uit te halen goederen cocaïne betroffen, bevat het dossier daarvoor geen concrete aanknopingspunten.
Er zijn in deze zaak geen drugs aangetroffen. Er zijn ook geen andere concrete feiten en omstandigheden die in verband kunnen worden gebracht met specifiek verdovende middelen. Volgens de huidige rechtspraak zijn de in deze zaak vastgestelde feiten en omstandigheden onvoldoende voor een bewezenverklaring. De omstandigheden die door de officier van justitie zijn aangevoerd zijn daarin onvoldoende onderscheidend.
Het dossier bevat dus geen bewijs voor het bestanddeel ‘cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet’ van de tenlastelegging. Om die reden zal verdachte van het aan hem tenlastegelegde worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 mei 2024.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.