Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De overwegingen omtrent het beslag
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1973 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd verdacht van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 april 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw, mr. N. Wouters, wel. De officier van justitie, mr. I.M. Peters, stelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging, terwijl de verdediging betoogde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij de invoer van cocaïne.
De rechtbank onderzocht de feiten en concludeerde dat op 24 februari 2021 in de Bijleveldhaven in Vlissingen een Yamaha-waterscooter werd aangetroffen, die in verband werd gebracht met de verdachte en medeverdachten. Er waren geen drugs aangetroffen, en de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden onvoldoende bewijs boden voor de beschuldiging van cocaïne-invoer. De rechtbank stelde vast dat er geen concrete aanknopingspunten waren die de beschuldiging konden onderbouwen, en dat de feiten en omstandigheden niet voldoende onderscheidend waren om tot een bewezenverklaring te komen.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en gelastte de teruggave van een in beslag genomen telefoontoestel aan de verdachte, aangezien dit niet vatbaar was voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2024.