ECLI:NL:RBZWB:2024:2884

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
10771823 \ CV EXPL 23-4351 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering schadevergoeding na buitengerechtelijke ontbinding van een aannemingsovereenkomst

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een overeenkomst tot aanneming van werk. De zaak betreft de ontbinding van de overeenkomst door [eiser] wegens tekortkomingen in de nakoming door [gedaagde]. De partijen hadden in februari 2022 een overeenkomst gesloten voor de realisatie van een veranda, waarvoor [eiser] een bedrag van € 6.380,- had betaald. Echter, [gedaagde] voldeed niet aan de afgesproken opleverdatum en de kwaliteit van het geleverde werk was onvoldoende. Na herhaaldelijke communicatie en een ingebrekestelling, heeft [eiser] de overeenkomst op 10 augustus 2023 buitengerechtelijk ontbonden en schadevergoeding gevorderd van € 7.543,72 voor de kosten die hij heeft gemaakt om het werk door derden af te laten maken.

Tijdens de procedure heeft [gedaagde] verweer gevoerd en gesteld dat hij door omstandigheden buiten zijn invloedssfeer niet tijdig kon beginnen met de werkzaamheden. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de schade door [eiser] is begroot op € 7.543,72, een bedrag dat door [gedaagde] niet is weersproken. De kantonrechter heeft ook rekening gehouden met de waarde van hergebruikt materiaal, wat resulteerde in een te betalen bedrag van € 6.543,72 door [gedaagde].

Daarnaast heeft de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de proceskosten, die door [gedaagde] moeten worden vergoed. De totale veroordeling bedraagt € 7.245,91, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10771823 \ CV EXPL 23-4351
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde],
te [adres] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 november 2023;
- de mondelinge behandeling van 26 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In februari 2022 hebben [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten met betrekking tot het realiseren van een veranda inclusief overkapping. [eiser] heeft in 2022 een bedrag van in totaal € 6.380,- betaald voor de werkzaamheden.
2.2.
Op 5 december 2022 is [gedaagde] , na uitstel, gestart met de werkzaamheden
2.3.
Op 29 maart 2023 hebben partijen via Whatsapp afgesproken dat het werk de week erna af zou zijn gemaakt. [eiser] heeft daarbij aangegeven dat het hem beter lijkt dat, als dat niet lukt, partijen niet samen verder gaan en dat hij er iemand anders ervoor inhuurt.
2.4.
Op 27 april 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] via Whatsapp bericht dat de veranda nog niet klaar is en dat hij er niet veel vertrouwen in heeft dat [gedaagde] het binnenkort af heeft. [eiser] vraagt om de hoogte van het restantbedrag en hem dit terug te storten.
2.5.
Op 28 april 2023 schrijft [gedaagde] aan [eiser] in een Whatsapp bericht dat hij het betreurt dat hij de klus niet mag afmaken en dat hij ondanks alle tegenslagen zijn best heeft gedaan.
2.6.
Op 6 mei 2023 heeft [eiser] [gedaagde] per gewone post en per aangetekende brief in gebreke gesteld en hem twee weken de tijd gegeven om alsnog zijn verplichtingen na te komen. [gedaagde] heeft de brief niet afgehaald.
2.7.
[eiser] heeft het werk door derden laten afmaken.
2.8.
Op 10 augustus 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden wegens tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en schadevergoeding gevorderd van € 7.543,72 wegens kosten voor het realiseren van de overkapping door een derde.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.543,72, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 24 augustus 2023 althans vanaf de datum van de dagvaarding, € 752,15 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser] .

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter heeft, mede gelet op het verweer van [gedaagde] een mondelinge behandeling bepaald onder meer over de vraag of [gedaagde] de overeenkomst correct is nagekomen en de vraag of hij schadevergoeding moet betalen. Op die comparitie van partijen is [gedaagde] echter niet verschenen. De kantonrechter heeft ook geen bericht van verhindering van hem ontvangen. Daarom zijn de geschilpunten zonder hem besproken.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk heeft ontbonden vanwege een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] dient het door [eiser] ontvangen bedrag te retourneren en de schade te vergoeden. Verder is [gedaagde] naast de wettelijke (handels)rente buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden, aldus [eiser] .
4.3.
[gedaagde] voert aan dat hij door omstandigheden die buiten zijn invloedssfeer liggen, pas laat kon aanvangen met de werkzaamheden. Tevens is hij door ziekte niet in staat om zelf uitvoering te geven aan de overeenkomst en was hij afhankelijk van derden. Op het laatst was hij bereid de werkzaamheden af te ronden, maar dit werd niet meer toegestaan door [eiser] . [gedaagde] stelt dat hij voor € 5.130,- aan materialen heeft aangeschaft en € 1.000,- aan uren heeft gewerkt.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] de overeenkomst op goede gronden heeft ontbonden. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet op tijd op te leveren en door de verrichte werkzaamheden niet als een goed en redelijk bekwaam aannemer uit te voeren. Dat blijkt uit de werkzaamheden die een derde nog heeft moeten doen om de overkapping alsnog te realiseren.
4.5.
Uit de ontbinding volgen zogenaamde ongedaanmakingsverbintenissen. Dat wil zeggen dat wat tot het moment van de ontbinding is geleverd en waarde heeft behouden voor [eiser] , aan [gedaagde] moet worden betaald en dat schade die [eiser] door de ontbinding heeft geleden door [gedaagde] moet worden vergoed. De schade wordt door [eiser] begroot op in totaal € 7.543,72. Dit bedrag is door [gedaagde] niet weersproken, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] de door [gedaagde] gestelde waarde van het geleverde materiaal en werkzaamheden betwist.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat van de materialen die afkomstig waren van [gedaagde] , zes staanders en de dwarsbalken zijn hergebruikt, maar dat deze materialen achteraf gezien van slechte kwaliteit waren en hij er omdat daardoor extra werk ontstond, beter aan had gedaan om de veranda volledig van nieuwe materialen te voorzien. Dat kan wel zo zijn, maar feit blijft dat hout van [gedaagde] is hergebruikt en dus waarde heeft behouden. Deze waarde wordt door de kantonrechter in redelijkheid begroot op € 1.000,-. Dit betekent dat [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van
€ 6.543,72 moet betalen en de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
4.8.
[eiser] vordert betaling van de hoofdsom vermeerderd met wettelijke handelsrente. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen.
4.9.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 702,19 toegewezen, berekend op basis van de toegekende hoofdsom.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
6.543,72
- buitengerechtelijke incassokosten
702,19
+
totaal
7.245,91
4.11.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,76
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.190,76
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.245,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 24 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.190,76, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.