In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, die de WOZ-waarde van een zonnepark op het dak van een distributiecentrum heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2020 vastgesteld op € 789.000 en de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 behandeld, maar belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze is verzonden.
De rechtbank onderzoekt of de waarde van de PV-installatie te hoog is vastgesteld en of deze onder de werktuigenvrijstelling valt. De rechtbank concludeert dat de installatie niet als op zichzelf gebouwd eigendom kan worden aangemerkt, omdat deze niet herkenbaar blijft zonder zonnepanelen. De rechtbank stelt vast dat de PV-installatie niet voldoet aan het herkenbaarheidsvereiste en dat de heffingsambtenaar de waarde van de installatie terecht deels heeft aangemerkt als werktuig dat onder de vrijstelling valt. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.