In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de benoeming van een bijzondere curator voor een minderjarige, geboren in 2010. De minderjarige, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N. Stolk, had verzocht om de benoeming van een bijzondere curator ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek, omdat er een belangenstrijd was ontstaan met de vader, die als verdachte in een strafzaak was aangemerkt. De rechtbank had eerder op 18 december 2023 het gezamenlijk gezag over de minderjarige gewijzigd, waardoor de moeder voortaan alleen belast was met het gezag.
De rechtbank heeft het verzoek van de minderjarige beoordeeld op basis van verschillende stukken, waaronder e-mailcorrespondentie van de advocaat en de beschikking van 18 december 2023. Na ontvangst van de beschikking heeft mr. Stolk aangegeven dat het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator niet meer zinvol was, omdat de vader geen verweer had gevoerd tegen de wijziging van het gezag. Op 22 december 2023 heeft mr. Stolk het verzoek ingetrokken.
Aangezien het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator is ingetrokken, heeft de rechtbank besloten dat er geen inhoudelijke beoordeling meer nodig was. De rechtbank heeft de minderjarige niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, Bakker-Maljers, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.