ECLI:NL:RBZWB:2024:2853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
AWB-23_1828
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onroerendezaakbelastingen gebruiker door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. De heffingsambtenaar had op 31 oktober 2022 de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 4.420.000 en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen gebruiker opgelegd voor het jaar 2023. Belanghebbende, eigenaar van het object, betwistte de aanslag en stelde dat de gebruikersbelasting niet terecht was opgelegd, omdat de winkelruimte werd verhuurd en de overige verdiepingen leegstonden.

De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 behandeld. Belanghebbende stelde dat het object in meerdere WOZ-objecten gesplitst moest worden, zodat de huurder van de winkelruimte als gebruiker kon worden aangemerkt. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat het object niet in meerdere delen kon worden gesplitst vanwege de indeling en toegankelijkheid. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat het object als één ondeelbaar geheel moest worden beschouwd.

De rechtbank concludeerde dat belanghebbende, als eigenaar, een belangrijke mate van zeggenschap over het object had gehouden en dat de aanslag OZB gebruiker terecht was opgelegd. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. M.Z.B. Sterk op 7 mei 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats 1], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde], verbonden aan [bedrijf] B.V.),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Breda) de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 januari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 oktober 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 2] (hierna: object) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 4.420.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen gebruiker van de gemeente Breda voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZBG).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen als gemachtigde van belanghebbende [naam 1]. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam 2].

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van het object. Het betreft een winkel (verder: object) met meerdere opslagruimtes en een kantoor. Het object beschikt over een begane grond en een eerste, tweede en derde verdieping.
2.1.
Belanghebbende heeft een huurovereenkomst van de winkelruimte overlegd. De winkelruimte wordt verhuurd aan [B.V.] en is aangegaan voor de duur van tien jaar, ingaande op 1 februari 2018.
2.2.
In geschil is of de gebruikersbelasting terecht is opgelegd aan belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende voor belastingjaar 2023 terecht is aangeslagen in de OZB gebruiker. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag OZB gebruiker terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen Breda 2022 (hierna: de Verordening OZB) luidt als volgt:
1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a. een belasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
Gronden belanghebbende
6.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt enkel de eigenaar van het object te zijn, en niet de gebruiker. De begane grond (winkelruimte) wordt verhuurd en de overige verdiepingen zijn leegstaande ruimtes. Belanghebbende bepleit dat het object dient te worden gesplitst in meerdere aparte WOZ-objecten, zodat de huurder van de winkelruimte kan worden aangemerkt als gebruiker van de begane grond. De overige verdiepingen dienen dan te worden gezien als ‘restobjecten’, objecten die geen gebruiker kennen.
6.2
De heffingsambtenaar bepleit dat het object niet in meerdere WOZ-objecten kan worden gesplitst, omdat er slechts één achteringang en één toegang aan de voorzijde van het pand aanwezig is. De ruimtes zijn daarom niet afzonderlijk toegankelijk. De heffingsambtenaar stelt dat het object slechts deels wordt verhuurd, waardoor de huurder niet kan worden aangemerkt als de gebruiker. Belanghebbende kan echter wel de belasting verhalen op de huurder. [1]
6.3
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hier sprake is van één ondeelbaar object. Dit volgt alleen al uit het feit dat de niet verhuurde ruimtes enkel bereikbaar zijn via het verhuurde deel.
6.4
Voor de vraag of de activiteiten van belanghebbende te kwalificeren zijn als gebruik in de zin van de Verordening OZB geldt als uitgangspunt dat de Hoge Raad het begrip 'gebruik' van een onroerende zaak uitlegt als: het metterdaad bezigen ter bevrediging van de eigen behoeften. Het gaat niet om het louter beschikbaar houden van de onroerende zaak, maar de belastingplichtige moet er daadwerkelijk iets mee doen, waarbij ook het bewust leeg laten staan van de onroerende zaak als een vorm van gebruik wordt aangemerkt. Daarbij geldt tevens dat ook bij de situatie waarin de eigenaar gebruik van de onroerende zaak gedoogt of dat er wederrechtelijk gebruik van wordt gemaakt, sprake is van belastingplicht. Verder is de wetgeschiedenis van belang. Er heeft een wijziging in de wet en regelgeving plaatsgevonden waarbij de belasting niet langer werd geheven van de ‘feitelijk gebruiker’ maar van de ‘gebruiker’ (Kamerstukken 1989-1990, 21 591). Daaruit blijkt dat deze verruiming van het begrip gebruiker voornamelijk is ingegeven door de wens een einde te maken aan de ongewenst geachte situatie dat geen gebruiker kan worden aangewezen (ondernummer 3, blz. 20 en 21).
6.5
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende terecht is aangeslagen in de OZB gebruiker. Belanghebbende is de eigenaar van het object en heeft het gebruik voor een deel afgestaan aan de huurder van de winkelruimte. De overige ruimtes zijn niet verhuurd ten tijde van de waardepeildatum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, in dit geval de eigenaar, een belangrijke mate van zeggenschap over het object gehouden, zodat de heffingsambtenaar hem als gebruiker heeft kunnen aanmerken.
6.6
Hieruit volgt dat de heffingsambtenaar de aanslag OZB gebruiker terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 7 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening OZB.