ECLI:NL:RBZWB:2024:2853
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de onroerendezaakbelastingen gebruiker door de rechtbank
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. De heffingsambtenaar had op 31 oktober 2022 de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 4.420.000 en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen gebruiker opgelegd voor het jaar 2023. Belanghebbende, eigenaar van het object, betwistte de aanslag en stelde dat de gebruikersbelasting niet terecht was opgelegd, omdat de winkelruimte werd verhuurd en de overige verdiepingen leegstonden.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 behandeld. Belanghebbende stelde dat het object in meerdere WOZ-objecten gesplitst moest worden, zodat de huurder van de winkelruimte als gebruiker kon worden aangemerkt. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat het object niet in meerdere delen kon worden gesplitst vanwege de indeling en toegankelijkheid. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat het object als één ondeelbaar geheel moest worden beschouwd.
De rechtbank concludeerde dat belanghebbende, als eigenaar, een belangrijke mate van zeggenschap over het object had gehouden en dat de aanslag OZB gebruiker terecht was opgelegd. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. M.Z.B. Sterk op 7 mei 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.