ECLI:NL:RBZWB:2024:2849

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
02/118298-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een wapen en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne met vrijspraak voor geweldsaspect

Op 1 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte drie feiten: diefstal met geweld, het voorhanden hebben van een wapen, en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. De rechtbank verklaarde de dagvaarding voor feit 2 (het voorhanden hebben van een wapen) nietig, omdat het wapen niet was geconcretiseerd in de tenlastelegging. Voor feit 1 werd de verdachte vrijgesproken van het geweldsaspect, omdat niet bewezen kon worden dat het geweld was gepleegd om de diefstal voor te bereiden of te vergemakkelijken. De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte een wapen had gestolen en cocaïne en heroïne opzettelijk aanwezig had.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De verdachte had eerder al veroordelingen voor vergelijkbare feiten, wat als recidive werd meegewogen in de strafoplegging. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen verband was tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De uitspraak is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/118298-23
vonnis van de meervoudige kamer van 1 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht,
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met een ander een diefstal met geweld heeft gepleegd;
feit 2: een wapen voorhanden heeft gehad;
feit 3: cocaïne en heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
Aan verdachte is onder feit 2 tenlastegelegd dat hij een wapen van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad. Nu in de tenlastelegging het wapen op geen enkele wijze is geconcretiseerd en uit het dossier blijkt dat er een grote hoeveelheid verschillende wapens zijn aangetroffen, is het onduidelijk welk wapen wordt bedoeld in feit 2. De rechtbank heeft daarom - naar aanleiding van het nietigheidsverweer van de verdediging - op de zitting de dagvaarding voor feit 2 nietig verklaard.
Voor het overige is de dagvaarding geldig.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] een wapen van [benadeelde] heeft gestolen (feit 1). Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van verdachte, [benadeelde] en [medeverdachte] en de getuigenverklaring van [getuige] . Verdachte dient te worden vrijgesproken van het geweldsaspect, omdat niet bewezen kan worden dat het geweld is gepleegd om de diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om de vlucht mogelijk te maken. Ook acht de officier van justitie bewezen dat verdachte cocaïne en heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 3). Verdachte heeft dit feit bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het medeplegen van de diefstal met geweld van een wapen (feit 1). Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wie het wapen heeft meegenomen en of er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . Daarnaast kan niet worden bewezen dat het geweld is gepleegd om een diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om de vlucht mogelijk te maken. Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat verdachte cocaïne en heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 3).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met [medeverdachte] op 28 april 2023 naar [benadeelde] is gegaan om wapens te kopen. In de loods is een discussie ontstaan, waarna [medeverdachte] eerst met een vuurwapen tegen het hoofd van [benadeelde] heeft geslagen en daarna met het vuurwapen in de richting van [benadeelde] heeft geschoten. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat deze geweldshandelingen zijn gepleegd om een diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om de vlucht mogelijk te maken. Verdachte wordt daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij in de loods een lang wapen heeft vastgehad, maar dat hij het wapen niet heeft meegenomen. Verdachte dacht dat dit wapen een shotgun was. [medeverdachte] en [benadeelde] hebben ook verklaard dat verdachte een lang wapen heeft vastgehad, maar ook dat hij dit heeft meegenomen. [medeverdachte] heeft namelijk verklaard dat verdachte een shotgun heeft meegenomen in de auto. [benadeelde] heeft verklaard dat verdachte een semiautomaat 12, een lang wapen, heeft gestolen en dat hij heeft gezien dat verdachte dit wapen in de kofferbak van de auto heeft gelegd. De verklaringen van [benadeelde] en [medeverdachte] worden ondersteund door de onafhankelijke [getuige] , die heeft gezien dat een man een lang wapen in zijn hand had en in de kofferbak legde.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die een wapen van [benadeelde] heeft gestolen uit de loods en in de auto heeft gelegd. Hierna zijn verdachte en [medeverdachte] in de auto gestapt en weggereden. [medeverdachte] was op dat moment de bestuurder.
Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat sprake was van een vooropgezet plan gericht op diefstal van een wapen. Nu [medeverdachte] enkel de wetenschap had dat verdachte een wapen van [benadeelde] heeft meegenomen en verder geen uitvoeringshandeling heeft verricht ten aanzien van die diefstal, is de rechtbank van oordeel dat er onder de gegeven omstandigheden geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . Daarbij speelt ook een rol dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat hierbij sprake was van een vooropgezet plan. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging vrij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 28 april 2023 te Oisterwijk een wapen, dat aan [benadeelde] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
op 23 augustus 2023 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad
- hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en
- hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, met uitzondering van het contactverbod met [medeverdachte] en [benadeelde] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Bij een veroordeling voor de diefstal en het opzettelijk aanwezig hebben van drugs is het advies van de reclassering niet passend en zou hooguit een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd moeten worden. Verdachte dient zo snel mogelijk in vrijheid te worden gesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 28 april 2023 samen met [medeverdachte] naar [benadeelde] gegaan om vuurwapens te kopen. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij een tussenpersoon was en contact legde tussen mensen die wapens zochten en [benadeelde] die wapens verkocht. Het kopen van een wapen is uiteindelijk niet gelukt, omdat er een discussie ontstond en [medeverdachte] met een vuurwapen in de richting van [benadeelde] heeft geschoten. [benadeelde] is hierdoor gewond geraakt. Verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens weggegaan, waarbij verdachte een vuurwapen heeft gepakt en heeft meegenomen. Het ongecontroleerde bezit van wapens is onwenselijk in de maatschappij en kan voor gevaarlijke situaties zorgen. Het aanwezig hebben van een wapen kan namelijk leiden tot het feitelijk gebruik ervan en vormt een onaanvaardbaar risico op geweldsdelicten met dodelijke afloop of zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Dat is in dit geval ook gebleken.
Naast de diefstal van een vuurwapen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 27 gram cocaïne en 13 gram heroïne. Gelet op de hoeveelheid en de omstandigheid dat de drugs in 99 gripzakjes zaten, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dealerindicatie. Verdachte heeft op de zitting ook verklaard dat het zijn bedoeling was om de drugs te verkopen. Deze dealerindicatie werkt strafverzwarend. Het is algemeen bekend dat cocaïne en heroïne middelen zijn die voor gebruikers sterk verslavend zijn en ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast heeft de handel in drugs vaak andersoortige criminaliteit als gevolg, zoals delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun harddrugs te komen, maar ook delicten tussen handelaren onderling. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij op 23 januari 2024 is veroordeeld voor het voorhanden hebben van vuurwapens en het opzettelijk aanwezig hebben van drugs op
28 juli 2022. Dit maakt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, maar ook dat er feitelijk sprake is van recidive. De feiten in deze zaak zijn namelijk gepleegd na 28 juli 2022. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 9 april 2023, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd en de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, de gedragsinterventie CoVa, een locatiegebod, dagbesteding en een contactverbod met [medeverdachte] en [benadeelde] . Uit het rapport volgt dat de reclassering risicoverhogende factoren ziet op het gebied van financiën, dagbesteding, een (crimineel) sociaal netwerk en pro-criminele keuzes. Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat. Verdachte moet werken aan zijn weerbaarheid, probleemoplossend vermogen en daadkracht. De reclassering vindt het positief dat verdachte wil meewerken aan begeleiding en elektronische monitoring om hem te ondersteunen in het maken van delictvrije keuzes.
Alles overziend vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend: een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd zal de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden verbinden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • deelname aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden;
  • een locatiegebod op het verblijfadres van verdachte en het meewerken aan elektronische monitoring op dit locatiegebod en
  • het vinden en behouden van dagbesteding.
De rechtbank legt geen contactverbod met [medeverdachte] en [benadeelde] op, omdat zij dit niet noodzakelijk vindt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 9.477,14, bestaande uit
€ 4.177,14 aan materiële schade en € 5.300,00 aan immateriële schade. Deze schade heeft de benadeelde partij gevorderd, omdat hij met een vuurwapen in zijn hand is geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat er geen verband is tussen de gevorderde schade van de benadeelde partij en het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Hierdoor is geen sprake van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde handelen. De benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op feit 2;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
diefstal;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering meldt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa (cognitieve vaardigheden) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte gedurende het reclasseringstoezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van twaalf uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat twee uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van vier uur per dag vrij te besteden.
Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres] [plaats] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft.
Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [benadeelde]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 mei 2024.