ECLI:NL:RBZWB:2024:2848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
02/111572-23 en 10/094516-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met vuurwapen en vrijspraak van diefstal met geweld

Op 1 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de dagvaarding voor feit 3, het voorhanden hebben van een wapen, nietig verklaard omdat de tenlastelegging onvoldoende concreet was. Voor feit 1, de poging tot zware mishandeling, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 28 april 2023 met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, wat resulteerde in een open botbreuk aan de duim van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat er wel sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, wat de poging tot zware mishandeling wettigde. De verdachte werd vrijgesproken van feit 2, de diefstal met geweld, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze diefstal had gepleegd of dat hij als medepleger kon worden aangemerkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en kende een schadevergoeding toe aan het slachtoffer, waarbij rekening werd gehouden met eigen schuld van de benadeelde partij. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/111572-23 en 10/094516-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 1 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteland] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vuurwapen in zijn richting te schieten;
feit 2: samen met een ander een diefstal met geweld van een wapen heeft gepleegd;
feit 3: een wapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
Aan verdachte is onder feit 3 tenlastegelegd dat hij een wapen van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad. Nu in de tenlastelegging het wapen op geen enkele wijze is geconcretiseerd en uit het dossier blijkt dat er een grote hoeveelheid verschillende wapens zijn aangetroffen, is het onduidelijk welk wapen wordt bedoeld in feit 3. De rechtbank heeft daarom - naar aanleiding van het nietigheidsverweer van de verdediging - op de zitting de dagvaarding voor feit 3 nietig verklaard.
Voor het overige is de dagvaarding geldig.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten (feit 1). Hij baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte en de geneeskundige verklaring van [slachtoffer] . Dit levert een poging tot zware mishandeling op. Verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag.
Ook acht de officier van justitie bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] een wapen van [slachtoffer] heeft gestolen (feit 2). Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van verdachte, [slachtoffer] en [medeverdachte] en de getuigenverklaring van [getuige] . Verdachte dient te worden vrijgesproken voor het geweldsaspect, omdat niet bewezen kan worden dat het geweld is gepleegd om de diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om de vlucht mogelijk te maken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling (feit 1). Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verwonding van [slachtoffer] is veroorzaakt door het met een vuurwapen geloste schot van verdachte. Indien de rechtbank van oordeel is dat de verwonding wel is veroorzaakt door het geloste schot, kan niet worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen bewust heeft aanvaard.
Ook bepleit de verdediging vrijspraak van het medeplegen van de diefstal met geweld van een wapen (feit 2). Verdachte heeft geen wapen weggenomen en het geweld dat hij uitoefende, had geen relatie tot de diefstal. Verdachte is met [medeverdachte] in de auto weggereden, terwijl [medeverdachte] een wapen had meegenomen. Dit is onvoldoende voor het medeplegen van die diefstal.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 28 april 2023 in de loods aan de [adres] in [plaats] met een vuurwapen heeft geschoten. De vraag die de rechtbank eerst dient te beantwoorden is of [slachtoffer] door dit geloste schot gewond is geraakt.
Verdachte heeft bij zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris een plattegrond van de loods gemaakt, waarop hij de positie van hemzelf en [slachtoffer] en de schietrichting heeft aangegeven. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij richting de (zij)kant heeft geschoten om weg te komen van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat uit de door verdachte getekende plattegrond blijkt dat hij inderdaad richting de (zij)kant heeft geschoten, maar dat gelet op waar verdachte en [slachtoffer] stonden, dit ook betekent dat hij in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten.
Uit de geneeskundige verklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij een in- en uittree wond (een open botbreuk) aan de duim van zijn linkerhand heeft. Gelet op de omstandigheden dat verdachte in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten en dat het letsel van [slachtoffer] past bij een in- en uitschotwond, staat voor de rechtbank vast dat [slachtoffer] door het geloste schot van verdachte gewond is geraakt. Uit het dossier blijkt bovendien geen andere wijze waarop dit letsel kan zijn veroorzaakt.
Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer] geschoten. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte gericht op vitale lichaamsdelen heeft geschoten. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] zou komen te overlijden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de poging tot doodslag.
De gedraging van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank wel een poging tot zware mishandeling op. Ook hierbij kan niet vastgesteld worden dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer] schieten, riep echter wel de aanmerkelijke kans in het leven dat aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Een schotwond kan namelijk gemakkelijk forse botbreuken, zenuw- en/of peesschade veroorzaken. Een botbreuk heeft zich in dit geval ook daadwerkelijk voorgedaan. Door met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer] te schieten, heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met [medeverdachte] op 28 april 2023 naar [slachtoffer] is gegaan om wapens te kopen. In de loods is een discussie ontstaan, waarna verdachte eerst met een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en daarna met het vuurwapen in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte deze geweldshandelingen heeft gepleegd om een diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om de vlucht mogelijk te maken.
Op basis van het dossier kan wel worden vastgesteld dat [medeverdachte] bij het vluchten uit de loods een wapen van [slachtoffer] heeft meegenomen. [medeverdachte] liep namelijk met een wapen naar buiten en heeft dat wapen in de auto gelegd, waarna verdachte en [medeverdachte] zijn ingestapt en zijn weggereden. Verdachte was op dat moment de bestuurder van de auto en heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte] een wapen uit de loods heeft meegenomen.
Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat sprake was van een vooropgezet plan gericht op diefstal van een wapen. Nu verdachte enkel de wetenschap had dat [medeverdachte] een wapen van [slachtoffer] heeft meegenomen en verder geen uitvoeringshandeling heeft verricht ten aanzien van die diefstal, is de rechtbank van oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden niet kan worden aangemerkt als medepleger van de diefstal. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 april 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met het aandeel van [slachtoffer] bij de tenlastegelegde feiten. Daarnaast heeft verdachte tijdens zijn voorarrest geen bezoek kunnen ontvangen van zijn partner en kind, omdat zij in Drenthe wonen en verdachte in Middelburg gedetineerd zit. Bij een bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten is een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend en zou de voorlopige hechtenis opgeheven moeten worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Hij is naar [slachtoffer] gegaan om vuurwapens te kopen. Hierbij is een discussie ontstaan, waarna verdachte een vuurwapen heeft gepakt, waarmee hij [slachtoffer] heeft geslagen en in zijn richting heeft geschoten. [slachtoffer] is door het geloste schot geraakt en heeft ernstig letsel opgelopen. De kogel is namelijk door zijn hand gegaan. Hierdoor heeft [slachtoffer] een open botbreuk aan zijn duim opgelopen, met mogelijk zenuwschade. Daarnaast is de kans op levenslange stijfheid van het gewricht tussen het middenhandsbeentje en de duim reëel.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in juli 2022 is veroordeeld voor het voorhanden hebben van vuurwapens tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het huidige feit is gepleegd in die proeftijd. De opgelegde gevangenisstraf heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw op zoek te gaan naar vuurwapens en deze ook te gebruiken.
De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij, volgens zijn eigen verklaring, een wapen bij zich wilde hebben voor zelfbescherming. Ongeoorloofd wapenbezit is volstrekt onaanvaardbaar vanwege de dreiging die daarvan uitgaat voor de veiligheid van anderen. Ook in deze zaak is weer gebleken dat het hebben van een wapen leidt tot het gebruik daarvan, met alle schadelijke gevolgen van dien.
Gelet op de ernst van het feit en de straffen die hiervoor in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van veertien maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 9.477,14, bestaande uit € 4.177,14 aan materiële schade en € 5.300,00 aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit:
  • broek: € 80,00;
  • trui: € 50,00;
  • misgelopen salaris: € 4.047,14.
Eigen schuld
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij, omdat hij handelde in wapens en deze wilde verkopen aan verdachte. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat sprake is van volledige eigen schuld bij de benadeelde partij. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de benadeelde partij ook een aandeel had in de escalatie van het geweld. Daarbij wijst zij op het creëren van de gevaarvolle situatie met geladen vuurwapens bij een wapendeal, het oplopen van de discussie en het zwaaien met een wapen. Hierdoor is sprake van een gedeelte eigen schuld dat de rechtbank schat op 1/3. Daarom zal de rechtbank van de schade die voor toekenning in aanmerking komt 2/3 toewijzen.
Materiële schade
De gevorderde kosten voor de broek en de trui zijn voldoende onderbouwd en een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de eigen schuld van de benadeelde partij, zal de rechtbank 2/3 van de gevorderde kosten toewijzen. De rechtbank wijst € 86,67 toe.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor het misgelopen salaris is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij immateriële schade heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank overweegt dat verdachte met een vuurwapen in de richting van de benadeelde partij heeft geschoten. Hierdoor heeft de benadeelde partij een (open) botbreuk aan zijn duim opgelopen. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat genezing van de botbreuk één jaar kan duren en de kans op levenslange stijfheid van het gewricht tussen het middenhandsbeentje en de duim reëel is.
Gelet op de omstandigheden van het geval en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van € 3.000,00 billijk. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de eigen schuld van de benadeelde partij, zal de rechtbank € 2.000,00 toewijzen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal: € 2.086,67) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 28 april 2023. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft bij vordering van 10 juli 2023 gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2022, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op feit 3;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:
poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Vordering tenuitvoerlegging (10/094516-22)

- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 27 juli 2022 is opgelegd
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 6 maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 2.086,67, waarvan € 86,67 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het gedeelte van de vordering dat ziet op misgelopen salaris niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering voor het overige af;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 2.086,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
25 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 mei 2024.