Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. C.H. Bijvank, en de Dienst Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld omdat verweerder volgens haar niet tijdig had beslist op haar verzoek om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat eiseres niet rechtsgeldig in gebreke had gesteld. De rechtbank legde uit dat voordat beroep kan worden ingesteld, de betrokkene het bestuursorgaan per brief moet informeren dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op de aanvraag of bezwaar. Eiseres had een aanvraag ingediend die bestond uit een aanvraag voor de Catshuisregeling en een aanvraag voor integrale beoordeling. De rechtbank stelde vast dat verweerder al op 23 maart 2023 had beslist op de aanvraag voor de Catshuisregeling en dat het beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk was. Voor de aanvraag voor integrale beoordeling was er geen rechtsgeldige ingebrekestelling, waardoor ook dit beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank merkte op dat, hoewel het beroep niet-ontvankelijk was, verweerder alsnog moest beslissen op de integrale beoordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.