In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de korting van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) beoordeeld. Eiser, die sinds 1 april 2022 een tijdelijk ouderdomspensioen ontvangt van het pensioenfonds Post NL, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om zijn WW-uitkering te verlagen vanwege deze pensioeninkomsten. De rechtbank heeft op 16 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door mr. H.M. van Gent.
De rechtbank constateert dat het UWV in het bestreden besluit het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar dit ter zitting heeft ingetrokken. De rechtbank leest het besluit daarom als een ongegrondverklaring van het bezwaar. De kern van de zaak is of het UWV terecht het ouderdomspensioen in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering. De rechtbank oordeelt dat dit inderdaad het geval is, omdat het ouderdomspensioen moet worden aangemerkt als inkomen in verband met arbeid, zoals bepaald in artikel 47 van de WW en artikel 3:5 van het algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten.
Eiser heeft aangevoerd dat bij een collega in een vergelijkbare situatie het pensioen niet is gekort op de WW-uitkering, maar de rechtbank wijst erop dat dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet onderbouwd is, omdat eiser de naam van zijn collega niet wilde prijsgeven. De rechtbank concludeert dat het UWV de korting op de WW-uitkering terecht heeft toegepast en verklaart het beroep ongegrond. Wel moet het UWV het griffierecht van € 50,-- aan eiser vergoeden, omdat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.