ECLI:NL:RBZWB:2024:2818

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
BRE 22/5032 WW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op de WW-uitkering in verband met ouderdomspensioen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de korting van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) beoordeeld. Eiser, die sinds 1 april 2022 een tijdelijk ouderdomspensioen ontvangt van het pensioenfonds Post NL, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om zijn WW-uitkering te verlagen vanwege deze pensioeninkomsten. De rechtbank heeft op 16 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door mr. H.M. van Gent.

De rechtbank constateert dat het UWV in het bestreden besluit het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar dit ter zitting heeft ingetrokken. De rechtbank leest het besluit daarom als een ongegrondverklaring van het bezwaar. De kern van de zaak is of het UWV terecht het ouderdomspensioen in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering. De rechtbank oordeelt dat dit inderdaad het geval is, omdat het ouderdomspensioen moet worden aangemerkt als inkomen in verband met arbeid, zoals bepaald in artikel 47 van de WW en artikel 3:5 van het algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten.

Eiser heeft aangevoerd dat bij een collega in een vergelijkbare situatie het pensioen niet is gekort op de WW-uitkering, maar de rechtbank wijst erop dat dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet onderbouwd is, omdat eiser de naam van zijn collega niet wilde prijsgeven. De rechtbank concludeert dat het UWV de korting op de WW-uitkering terecht heeft toegepast en verklaart het beroep ongegrond. Wel moet het UWV het griffierecht van € 50,-- aan eiser vergoeden, omdat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5032 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de korting van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en namens het UWV mr. H.M. van Gent.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard en dat er een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft het UWV de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ingetrokken. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom lezen als een ongegrondverklaring van het bezwaar. Beoordeeld zal worden of het UWV op goede gronden de WW-uitkering heeft gekort met het ouderdomspensioen van eiser.
2. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht het ouderdomspensioen in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser ontvangt vanaf 1 april 2022 een tijdelijk ouderdomspensioen van het pensioenfonds Post NL.
4. Aan eiser is een uitkering op grond van de WW toegekend met ingang van 2 mei 2022.
5. Met het besluit van 9 juni 2022 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering wordt verlaagd omdat hij inkomsten uit pensioen heeft. Eiser heeft op 24 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
6. Met het bestreden besluit heeft het UWV overwogen dat het pensioen terecht is gekort omdat het pensioen voortvloeit uit dezelfde dienstbetrekking als waaruit eiser een WW-uitkering ontvangt.

Standpunt eiser

7. Eiser heeft aangevoerd dat bij een collega van hem die in dezelfde situatie verkeert het pensioen niet in mindering is gebracht op zijn WW-uitkering. Verder heeft eiser gesteld dat hij het pensioen al ontving voordat het recht op WW is ontstaan. Eiser is van mening dat daarom het ouderdomspensioen niet gekort mag worden.
Standpunt UWV
8. Ter zitting heeft het UWV gesteld dat het ouderdomspensioen niet voldoet aan de uitzonderingen genoemd onder het vijfde en zevende lid van artikel 3.5 van het algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (inkomensbesluit).
Wettelijk kader
9. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Overwegingen rechtbank
10. Inkomsten in verband met arbeid worden in mindering gebracht op een WW-uitkering (artikel 47, eerst lid, van de WW). In geschil is of de inkomsten die eiser ontvangt vanuit zijn ouderdomspensioen aangemerkt moeten worden als inkomsten in verband met arbeid.
10. In artikel 3:5, vierde lid van het inkomensbesluit is bepaald dat een ouderdomspensioen als inkomen in verband met arbeid moet worden beschouwd. Dit is de hoofdregel. Op deze hoofdregel zijn, voor zover hier van belang, twee uitzonderingen. De rechtbank zal hierna bespreken of die uitzonderingen zich bij eiser voordoen.
10. De eerste uitzondering is dat het pensioen al voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen
endeze uitkering samenhangt met een eerder verlies van arbeidsuren (artikel 3:5, vijfde lid van het inkomensbesluit). Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij altijd fulltime heeft gewerkt. Hoewel het pensioen al werd ontvangen voorafgaand aan de werkloosheid voldoet eiser niet aan deze uitzondering omdat het pensioen niet samenhangt met een eerder verlies aan arbeidsuren.
10. De tweede uitzondering is dat het ouderdomspensioen al werd ontvangen voorafgaand aan het ontstaan van de dienstbetrekking waaruit het recht op WW is ontstaan (artikel 3:5, zevende lid van het inkomensbesluit). Eiser ontvangt het ouderdomspensioen vanaf 1 april 2022. Per 1 februari 2009 is de dienstbetrekking die eiser met Postkantoren BV had, van rechtswege overgegaan naar een dienstbetrekking met ING. Vanuit deze dienstbetrekking is het recht op WW ontstaan. Nu het ouderdomspensioen nog niet werd ontvangen voorafgaand aan die dienstbetrekking voldoet eiser ook niet aan deze uitzondering.
14. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het ouderdomspensioen aangemerkt moet worden als inkomen in verband met arbeid en dus ook gekort moet worden op de WW-uitkering van eiser.
15. De stelling van eiser dat bij een collega van hem het ouderdomspensioen niet wordt gekort op de WW-uitkering, merkt de rechtbank aan als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft echter ter zitting aangegeven de naam van zijn collega niet bekend te willen maken. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is daarmee niet onderbouwd. Dit betekent, zoals ook al ter zitting is besproken, dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.

Conclusie en gevolgen

16. Het UWV heeft pas tijdens de zitting een deel van het bestreden besluit ingetrokken en een (summiere) motivering gegeven voor de korting van de WW-uitkering. Het bestreden besluit was dan ook niet voldoende gemotiveerd. De rechtbank zal dit motiveringsgebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. Zoals uit overweging 14 blijkt, moeten de pensioeninkomsten immers gekort worden op de WW-uitkering. Ook als het motiveringsgebrek zich niet had voorgedaan, zou hetzelfde besluit zijn genomen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Omdat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt, zal het UWV het griffierecht aan eiser moeten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,-- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 30 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
Werkloosheidswet
In artikel 47, eerste lid, van de WW is bepaald dat inkomen in verband met arbeid in mindering strekt op de WW-uitkering.
In het tweede lid is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
Deze algemene maatregel van bestuur is het algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten.
Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
Artikel 3:5, vierde lid, onder a,
Voor de Werkloosheidswet wordt als inkomen in verband met arbeid beschouwd een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
Artikel 3:5, vijfde lid,
In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt niet tot het inkomen in verband met arbeid gerekend de uitkering, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, indien die uitkering door de uitkeringsgerechtigde voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen en die samenhangt met een eerder verlies van arbeidsuren.
Artikel 3:5, zevende lid,
In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt niet tot inkomen in verband met arbeid gerekend een uitkering die door de uitkeringsgerechtigde reeds werd ontvangen voorafgaand aan het ontstaan van de dienstbetrekking waaruit het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet is ontstaan.