Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 5 km per uur te hard binnen de bebouwde kom op 15 augustus 2020. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat het te laat was ingediend. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 18 maart 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.M. Oostdam. De kantonrechter overwoog dat de termijn voor het indienen van beroep bij de officier van justitie op 7 oktober 2022 eindigde, maar dat het beroepschrift pas op 10 december 2022 was ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de betrokkene een bedrijf uit het buitenland betreft en er geen argumenten waren aangedragen die de te late indiening konden rechtvaardigen.
Inhoudelijk werd het beroep tegen de boete beoordeeld. De kantonrechter stelde vast dat de boete was opgelegd aan de kentekenhouder, en dat betrokkene had aangevoerd dat het voertuig op het moment van de overtreding was verhuurd op basis van een leaseovereenkomst. Echter, betrokkene had deze stelling niet voldoende onderbouwd met bewijs en had geen geldige huurovereenkomst overgelegd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de uitzondering voor bedrijfsmatige verhuur van toepassing was. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de opgelegde boete.