Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 18 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, uitspraak gedaan in een zaak waarbij betrokkene beroep had ingesteld tegen een verkeersboete. De boete was opgelegd wegens het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor een motorrijtuig op 20 december 2022. Betrokkene stelde in haar beroepschrift dat zij op 7 november 2022 een verzekering had afgesloten, maar dat deze aanvraag kennelijk niet was geaccepteerd. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedraging wel degelijk had plaatsgevonden, waardoor de boete terecht was opgelegd.
De kantonrechter overwoog echter dat er aanleiding was om de boete te matigen. Betrokkene had voldoende aangetoond dat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar voertuig verzekerd was, mede door haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De kantonrechter besloot de boete te matigen tot € 200, rekening houdend met de schending van de hoorplicht door de officier van justitie, die betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest door de officier van justitie worden terugbetaald.
De uitspraak werd gedaan door kantonrechter R.J.H. de Brouwer, bijgestaan door griffier mr. C.A. Lequin, en werd openbaar uitgesproken op 18 maart 2024. Betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits het beroepschrift correct is ingediend en ondertekend.