ECLI:NL:RBZWB:2024:2790

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/1859
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende tegen de gemeente Breda

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had op 8 december 2022 zijn auto geparkeerd op een door de gemeente Breda aangewezen parkeerplaats waar parkeerbelasting verschuldigd is. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende heeft later via een parkeer-app betaald, maar de rechtbank oordeelde dat de betaling niet binnen een redelijke termijn was verricht. De rechtbank overwoog dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de wet vereist dat de parkeerbelasting direct bij aanvang van het parkeren moet worden voldaan. De rechtbank benadrukte dat het niet relevant is of de belanghebbende opzettelijk geen belasting had betaald, aangezien de naheffingsaanslag een objectieve belasting is. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, en bevestigde dat de heffingsambtenaar bevoegd is om een forfaitair bedrag in rekening te brengen bij naheffing, ongeacht of er voor een deel van het uur wel belasting was betaald. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1859
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 25 april 2024 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar,

1.Procesverloop

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij de uitspraak op bezwaar van 11 februari 2023 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar [naam].

2.Overwegingen

2.1.
Belanghebbende heeft op 8 december 2022 een auto van het merk Volkswagen met het [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan het Chasséveld te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
2.2.
Tijdens een controle op 8 december 2022, omstreeks 11:06, is door middel van een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting is voldaan voor de zone waarin belanghebbende heeft geparkeerd.
2.3.
Belanghebbende heeft om 11:18 via een parkeer-app parkeerbelasting voldaan. Hij heeft een uitdraai overlegd van de parkeergegevens van de app, waaruit blijkt dat hij parkeergeld heeft betaald voor het tijdsbestek van 11:18 tot en met 12:24 voor een bedrag van €3,77. Belanghebbende geeft aan het verschil in tijd niet te kunnen verklaren. Er is geen sprake van opzet onwil of manipulatie. Het is voor belanghebbende gebruikelijk om, zodra hij parkeert, direct de parkeerapp aan te zetten. Het levert hem niets op om later in te checken in de parkeerapp. Belanghebbende vraagt om rekening te houden met de redelijkheid en billijkheid.
2.4.
In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de auto heeft geparkeerd.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd door de heffingsambtenaar. Uit artikel 6 van de Parkeerverordening blijkt dat parkeerbelasting verschuldigd is bij aanvang van het parkeren. Er moet aan het begin van het parkeren onverwijld, dus direct, handelingen worden verricht die noodzakelijk zijn om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Tegelijk moet een parkeerder echter wel een redelijke termijn worden gegund om die betaling te kunnen verrichten. Tussen de controle en de uiteindelijke voldoening van de parkeerbelasting zijn 12 minuten verstreken. Dat is een zodanig lang tijdsbestek dat niet meer kan worden gesproken van voldoening van de belasting binnen een redelijke termijn. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende geen bijzondere of onvoorziene omstandigheden heeft aangevoerd waarom de betaling langer heeft geduurd.
2.6.
De rechtbank twijfelt niet aan de intentie van belanghebbende om direct na aanvang van het parkeren de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank overweegt echter ook dat en naheffingsaanslag parkeerbelasting geen boete is maar een objectieve belasting. Dat betekent dat niet relevant is of belanghebbende al dan niet bewust geen parkeerbelasting heeft betaald. Het enkele feit dát er geen of te weinig parkeerbelasting is betaald, is voldoende om tot oplegging van een naheffingsaanslag parkeerbelasting over te gaan.
2.7.
Verder is het zo dat de naheffingsaanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De heffingsambtenaar is bevoegd om bij naheffing standaard een forfaitair bedrag dat gelijk is aan de verschuldigde parkeerbelasting voor een uur in rekening te brengen, ongeacht of voor een deel van het uur wel parkeerbelasting is voldaan.
De rechtbank verklaart het beroep in deze zaak ongegrond.
Beslissing
De rechtbank verklaar het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 25 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.[1] Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Breda en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Breda.