Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor zijn motorrijtuig op 13 mei 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. C.M. Oostdam, heeft het standpunt van de officier van justitie toegelicht. Betrokkene stelde dat hij de auto niet meer in zijn bezit had en dat deze niet meer geschikt was om mee te rijden, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beroep te laat was ingediend, aangezien de termijn van zes weken voor het indienen van beroep op 6 november 2022 eindigde en het beroepschrift pas op 28 februari 2023 was ontvangen. Echter, de kantonrechter gaf betrokkene het voordeel van de twijfel en oordeelde dat het te laat indienen van het beroep niet aan hem kon worden toegerekend. Vervolgens heeft de kantonrechter de inhoud van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er aanleiding was om de boete te matigen. De kantonrechter heeft de boete verlaagd tot € 225,-, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de schending van de hoorplicht door de officier van justitie.
De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking werd gedeeltelijk gegrond verklaard. Betrokkene heeft recht op terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan zekerheid. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.