ECLI:NL:RBZWB:2024:2781

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
02/015142-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zedenfeiten en mishandelingen ten opzichte van twee meisjes wegens onvoldoende bewijs

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van verschillende zedenfeiten en mishandelingen ten opzichte van twee meisjes. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 april 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van een aangeefster in slapende toestand en het dwingen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters niet voldoende werden ondersteund door ander bewijs, waardoor de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de feiten had gepleegd. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts de verklaringen van de aangeefsters en de verdachte zelf beschikbaar zijn, en dat er in dit geval geen steunbewijs was voor de verklaringen van de aangeefsters. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte van alle feiten werd vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/015142-23
vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
- in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 1 maart 2022 bij de in slapende toestand verkerende [aangeefster 1] seksueel is binnengedrongen (feit 1 primair) dan wel haar tot het dulden van ontuchtige handelingen heeft gedwongen (feit 1 subsidiair)
- in de periode van 1 april 2022 tot en met 1 juni 2022 [aangeefster 1] heeft verkracht (feit 2)
- op of omstreeks 13 augustus 2022 [aangeefster 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen (feit 3);
- op of omstreeks [datum] 2022 [aangeefster 1] en [aangeefster 2] heeft mishandeld (feit 4) en
[aangeefster 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen (feit 5).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. [aangeefster 1] heeft verklaard dat verdachte zelf tegen haar heeft gezegd dat hij de bewuste nacht met zijn vingers in haar vagina heeft gezeten. Zij voelde vervolgens dat haar geslachtsdeel pijn deed. Verdachte heeft verklaard dat hij - toen hij wakker werd - met een vinger of pink tegen haar vagina aan lag en dat die vinger vochtig was. Daarmee acht de officier van justitie voldoende bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van het penetreren van de vagina van [aangeefster 1] . [aangeefster 1] was in een slaaptoestand en daardoor lichamelijk onmachtig om haar wil te bepalen. Zij acht ook opzet van verdachte bewezen. De verklaring van verdachte dat het in zijn slaap is gebeurd, is volgens haar ongeloofwaardig, aangezien het brengen van een vinger onder het broekje van [aangeefster 1] en het penetreren van haar vagina duidt op bewuste handelingen.
Ten aanzien van feit 4 acht de officier van justitie het slaan tegen de billen van [aangeefster 2] wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [aangeefster 2] en de eigen verklaring van verdachte dat hij op de billen van [aangeefster 2] heeft getikt. Dat dit een harde tik moet zijn geweest die pijn en letsel heeft veroorzaakt, blijkt uit de foto’s van de billen van [aangeefster 2] , die haar verklaring ondersteunt. Dit slaan was onverhoeds en dus wederrechtelijk.
Voor het wederrechtelijk slaan tegen de billen van [aangeefster 1] ontbreekt naast de aangifte van [aangeefster 1] het steunbewijs, zodat verdachte voor dat deel van het onder feit 4 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Voor de feiten 2, 3 en 5 stelt de officier van justitie vast dat verdachte die feiten ontkent. Naast de aangiften van [aangeefster 1] of van [aangeefster 2] ontbreekt het steunbewijs om tot een bewezenverklaring van die feiten te kunnen komen, zodat verdachte van die feiten dient te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 voert de raadsman aan dat als de feiten al hebben plaatsgevonden, verdachte zich er niet van bewust is geweest dat hij de verweten handelingen heeft verricht omdat hij tijdens die gelegenheden sliep. Die handelingen kunnen hem dan ook niet aangerekend worden, zodat verdachte in dat geval ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, dan wel dient hij van die feiten wegens het ontbreken van wilsgerichtheid te worden vrijgesproken.
Bovendien ontbreekt het wettig bewijs dat verdachte het onder 1 primair feit heeft gepleegd en kan ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit niet bewezen worden dat verdachte geweld heeft gepleegd.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 is alleen de belastende verklaring van [aangeefster 1] voorhanden. Daarmee is niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast is het aanwezige bewijs ook niet overtuigend.
Met betrekking tot de onder feit 4 ten laste gelegde mishandeling van [aangeefster 1] en die van [aangeefster 2] , heeft verdachte weliswaar verklaard dat hij beide dames op het achterwerk heeft geslagen in de vorm van een forse tik, maar dat was in een setting waarin dat onderling werd toegestaan en bovendien vroeg [aangeefster 2] aan verdachte om haar op haar billen te slaan. Verdachte had niet de bedoeling om letsel toe te brengen. Daarnaast is er naast de aangifte van beide dames onvoldoende steunbewijs voor de vermeende mishandelingen, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandelingen.
Voor feit 5 (het dwingen van [aangeefster 2] tot het dulden van ontuchtige handelingen) ontbreekt naast de aangifte van [aangeefster 2] enig steunbewijs, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kaderZedenzaken laten zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting of ontucht als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van aangevers op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Feit 1 (het plegen van ontuchtige handelingen (al dan niet bestaande uit het seksueel binnendringen) bij [aangeefster 1] )
Aangeefster heeft verklaard dat zij de bewuste nacht bij verdachte thuis was en tijdens die nacht wakker werd gemaakt door verdachte. Hij vertelde haar dat hij wakker was geworden en dat hij merkte dat zijn vingers in haar zaten en dat het nat was. Het zou in zijn slaap zijn gebeurd. Verdachte zou daarvan zijn geschrokken en zei dat het hem speet. Aangeefster verklaarde dat zij pijn bij haar vagina voelde toen zij wakker werd.
Verdachte heeft verklaard dat hij wakker werd naast aangeefster met zijn hand in haar broekje en dat zijn hand tegen haar vagina aan lag. Zijn vinger/pink voelde vochtig aan. Hij heeft haar toen wakker gemaakt om het met haar te bespreken. Hij was ervan geschrokken en voelde zich er schuldig over, ook al was het in zijn slaap gebeurd. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting ontkend dat hij tegen aangeefster zou hebben gezegd dat hij met zijn vingers in haar vagina had gezeten, zoals aangeefster heeft verklaard.
De rechtbank stelt aan de hand van deze verklaringen vast dat aangeefster en verdachte de bewuste nacht naast elkaar hebben liggen slapen. Verdachte is in die nacht wakker geworden en heeft aangeefster wakker gemaakt. De lezingen over wat er door verdachte op dat moment tegen aangeefster zou zijn gezegd lopen uiteen.
Alleen aangeefster verklaart dat verdachte zou hebben gezegd dat zijn vingers in haar (vagina) zaten en alleen aangeefster verklaart dat zij pijn in haar vagina voelde bij het wakker worden. Er is geen ander bewijsmateriaal in het dossier dat deze verklaring van aangeefster ondersteunt.
Dat het die nacht is gegaan zoals verdachte heeft verklaard en dat hij iets anders tegen aangeefster heeft gezegd, is naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten.
Verdachte heeft over de vochtige pink ter zitting verklaard dat hij niet weet hoe de pink vochtig kon zijn geworden en dat de pink mogelijk ook door zweet vochtig kon zijn geworden. Geconcludeerd kan worden dat de herkomst van dat vocht niet vast staat, zodat ook niet zonder redelijke twijfel geconcludeerd kan worden dat dit vaginaal vocht was.
De rechtbank acht ook van belang dat verdachte zelf degene is geweest die direct het initiatief heeft genomen om tegen aangeefster te vertellen wat de situatie was waarin hij zichzelf had aangetroffen toen hij die nacht wakker was geworden. Bovendien is hetgeen verdachte toen tegen aangeefster heeft gezegd de bron van de verklaring van aangeefster. Daarom mag aan aan zijn stelling dat hij iets anders tegen aangeefster heeft gezegd en niet bij haar is binnengedrongen extra gewicht worden toegekend.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat niet alleen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte bewust en dus opzettelijk met een vinger in de vagina van aangeefster is geweest (zoals onder 1 primair ten laste is gelegd), maar ook niet dat hij bewust aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen (zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd). Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd.
De zedendelicten onder de feiten 2, 3 en 5
Onder verwijzing naar het hierboven geschetste juridisch kader bij zedendelicten, stelt de rechtbank vast dat voor de zedendelicten die onder 2, 3 en 5 ten laste zijn gelegd, de verklaringen van de aangeefsters niet op bepaalde punten bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan de aangeefsters zelf. Verdachte ontkent die feiten te hebben gepleegd.
Dat wil niet zeggen dat niet gebeurd is wat de aangeefsters verklaren, maar het summiere strafdossier bevat geen steunbewijs dat verdachte deze feiten heeft begaan.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van deze ten laste gelegde feiten.
Feit 4 (de mishandelingen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] )
-
De mishandeling van [aangeefster 1]
heeft verklaard dat zij op [datum] 2022 een verjaardagsfeestje gaf. Zij was die avond met meerdere personen aan het dansen toen verdachte kwam aanlopen en haar keihard op haar bil sloeg. Zij heeft toen vijf minuten op de grond liggen huilen. Meerdere mensen zouden dat voorval volgens haar hebben moeten zien.
De rechtbank constateert dat zich in het dossier geen verklaringen van getuigen bevinden die de verklaring van [aangeefster 1] , ook niet dat zij langere tijd op de grond heeft liggen huilen, ondersteunen. De getuige die is gehoord, te weten [getuige] , (omdat [aangeefster 1] had aangegeven dat [getuige] het gezien zou hebben) heeft verklaard dat zij niets over dit voorval tussen verdachte en [aangeefster 1] wist te vertellen omdat zij het feestje toen al verlaten had.
-
De mishandeling van [aangeefster 2]
heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte haar tijdens het verjaardagsfeestje van [aangeefster 1] op [datum] 2022 in het tuinhuisje met zijn platte hand een extreem harde klap gaf op haar billen. Dat deed volgens haar veel pijn. Zij had de volgende ochtend een bloeduitstorting en een handafdruk op haar bil. Zij heeft bij haar aangifte ook foto’s van haar billen gevoegd waarop verkleuringen te zien zijn.
Ook met betrekking tot dit voorval constateert de rechtbank dat zich in het dossier geen verklaringen van getuigen bevinden die de verklaring van [aangeefster 2] ondersteunen.
-
De verklaring van verdachte over deze vermeende mishandelingen
Verdachte heeft verklaard dat [aangeefster 1] hem die avond probeerde een tik op zijn billen te geven, maar dat ze alleen zijn been raakte. Hij gaf toen [aangeefster 1] een speelse tik op haar billen terug. Het was volgens hem gewoon lachen onder elkaar. [aangeefster 2] vroeg toen aan hem of hij dat bij haar ook wilde doen. [aangeefster 2] ging toen voorover gebukt staan en hij gaf haar vervolgens met zijn platte hand ook een speelse tik op de billen, waarbij het nooit de bedoeling was om haar een blauwe plek te bezorgen. Het was volgens hem gewoon een tik van vrienden onder elkaar.
-
Het oordeel van de rechtbank over genoemde aangiftes van mishandeling
De rechtbank overweegt dat sprake is van twee scenario’s.
Het scenario van de aangeefsters waarbij verdachte zonder toestemming onverhoeds een flinke tik op hun billen gaf en het scenario van verdachte waarbij hij vanuit de uitgelaten setting van die avond aangeefsters een speelse tik gaf, waarbij de tik op de billen van [aangeefster 2] in zijn beleving op uitdrukkelijk verzoek van [aangeefster 2] was.
Geen van de twee scenario’s wordt ondersteund door verklaringen van getuigen die gezien zouden kunnen hebben hoe en onder welke omstandigheden het slaan op de billen heeft plaatsgevonden. Beide aangeefsters hebben ook niet verklaard dat zij van elkaar hebben gezien dat zij op hun billen geslagen werden. Weliswaar heeft [aangeefster 2] , afgaande op de foto’s in het dossier en bij haar schadevergoedingsverzoek, een blauwe plek aan die tik overgehouden, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om te oordelen dat daarmee bewezen is dat verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had om [aangeefster 2] pijn te doen en letsel te bezorgen.
Het door verdachte geschetste scenario is bovendien niet dusdanig onaannemelijk dat dit als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangeefster 1] en [aangeefster 2] opzettelijk heeft mishandeld.
Samenvattend
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten onder 1 (zowel primair als subsidiair), 2, 3, 4 en 5 heeft begaan en zal hem dan ook van al deze feiten vrijspreken.

5.De benadeelde partijen

[aangeefster 1]
De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert een schadevergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade voor de feiten 1, 2, 3 en 4.
Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
[aangeefster 2]
De benadeelde partij [aangeefster 2] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade voor de feiten 4 en 5.
Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 (primair en subsidiair), 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij
[aangeefster 1]niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
- verklaart de benadeelde partij
[aangeefster 2]niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. A.L. Hoekstra en mr. L.H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 april 2024.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.