ECLI:NL:RBZWB:2024:2780

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
02/119932-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van gevaarlijk rijgedrag met ernstige gevolgen voor de verkeersveiligheid

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 maart 2022 als bestuurder van een personenauto gevaarlijk rijgedrag vertoonde op de A4. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate had geschonden, wat leidde tot levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het schenden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte onder andere met een hogere snelheid dan toegestaan reed, tegen de verkeersrichting in reed en andere weggebruikers gevaarlijk inhaalde. De rechtbank achtte de verklaringen van getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte zich bewust was van zijn gevaarlijke rijgedrag, dat voortkwam uit een emotionele toestand na een ruzie met zijn partner. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uur op, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 1 jaar. De rechtbank weegt mee dat de verdachte zelf langdurig ernstige gevolgen heeft ondervonden van het verkeersongeval, wat invloed had op de strafoplegging. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/119932-23
vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P. Susijn, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een personenauto (zeer) gevaarlijk weggedrag heeft vertoond, waardoor levensgevaar of ernstig letsel voor anderen te duchten was (primair ten laste gelegd) dan wel gevaar op de weg (kon worden) (werd) veroorzaakt (subsidiair ten laste gelegd).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, gelet op de inhoud van het dossier, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 maart 2022 als bestuurder van een personenauto, rijdend over de A4, de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft geschonden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Daarmee acht zij het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op basis van de afzonderlijke in de tenlastelegging genoemde gedragingen geconcludeerd dat de onder de eerste vijf gedachtestreepjes genoemde gedragingen niet bewezen kunnen worden verklaard, dan wel dat niet is vast te stellen dat door die gedragingen, indien wel bewezen, concreet levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Ten aanzien van de gedragingen die genoemd zijn onder het 6e en 7e gedachtestreepje heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank of die gedragingen - in samenhang bezien - gekwalificeerd kunnen worden als overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 maart 2022 als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de openbare weg de verkeersregels heeft geschonden zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen onder de eerste zes gedachtestreepjes.
Wat onder het zevende en tevens laatste gedachtestreepje is opgenomen, te weten “tegen twee, althans een of meerdere personenauto’s te botsen”, acht de rechtbank op zichzelf geen verkeersovertreding maar een gevolg van de onder de eerste zes gedachtestreepjes opgenomen schendingen van verkeersregels, en acht de rechtbank dan ook niet als zodanig bewezen als schending van een verkeersregel.
De rechtbank acht de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] betrouwbaar en ziet geen aanleiding om aan die verklaringen te twijfelen. Zij zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs, ook al is er voor niet alle ten laste gelegde gedragingen steunbewijs aanwezig. Verdachte heeft die verklaringen, voor zover die gebruikt worden voor het bewijs, ook niet betwist. Hij heeft verklaard dat hij zich niet precies herinnert wat er tijdens de autorit is gebeurd en dat hij tijdens de betreffende rit verkeersregels heeft overtreden.
Het primair ten laste gelegde feit is toegesneden op artikel 5a WVW. De rechtbank moet in dat verband niet alleen beoordelen of verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, maar ook (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank zal bij de beoordeling van dit feit kijken naar de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van het genoemde artikel.
a. schenden van verkeersregelsDe vraag is of de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte zijn aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW. In dat artikel zijn onder het eerste lid een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het
  • gevaarlijk inhalen
  • over een vluchtstrook rijden waar dit niet is toegestaan
  • het overschrijden van de maximumsnelheid en
  • tegen de verkeersrichting inrijden
worden uitdrukkelijk in het eerste lid van het artikel genoemd. Voor zover de bewezenverklaarde gedragingen niet concreet zijn benoemd onder het eerste lid, valt het naar het oordeel van de rechtbank onder de in het eerste lid onder punt m. genoemde overtredingen van andere verkeersregels van soortgelijk belang als de overige twaalf concreet genoemde gedragingen.
De tussenconclusie is dan ook dat verdachte de bewezenverklaarde verkeersregels in het kader van artikel 5a van de WVW heeft geschonden.
b. In ernstige mateArtikel 5a WVW heeft betrekking op het in
ernstige mateschenden van de verkeersregels. Volgens de wetgever gaat het daarbij bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere, verschillende verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden en overige feiten in ogenschouw worden genomen. Nu bewezen is verklaard dat sprake is van een opeenvolging van gevaarlijke verkeersovertredingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c. OpzettelijkVolgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die verkeersregels.
Niet vereist is dat het opzet van verdachte was gericht op het gevolg, namelijk dat door het in ernstige mate schenden van de verkeersregels levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. In deze zaak bestond het samenstel van gedragingen van verdachte eruit dat hij meermalen de toegestane maximumsnelheid heeft overschreden, tegen de verkeersrichting in heeft gereden, op het voor het tegemoetkomende verkeerd bestemde weggedeelte heeft gereden, meermalen andere weggebruikers rechts heeft ingehaald en over de vluchtstrook heeft gereden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn die gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Verdachte moet er zich vanaf het begin bewust van zijn geweest dat hij de verkeersregels in ernstige mate schond en heeft deze ernstige schending van de verkeersregels willens en wetens gecontinueerd. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat verdachte, zoals hij zelf zegt, na een ruzie met zijn (toenmalige) partner in een emotionele toestand in zijn auto is gestapt en doelloos is gaan rijden, waarbij hij volgens eigen zeggen “een beetje in een gemoedstoestand verkeerde waarin het hem niets kon schelen”.
d. Gevaar te duchtenOm vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank vindt het voorzienbaar dat (levens)gevaarlijke situaties konden ontstaan als gevolg van het rijgedrag van verdachte. Dat zo’n situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan blijkt uit verkeersongeval waarbij verdachte op de snelweg achterop een andere personenauto is gereden die daardoor weer tegen een bestelbus is gereden.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Wat de raadsman hierover heeft verklaard, maakt dit niet anders. Het gaat immers om een reeks van ernstige verkeersovertredingen, die in samenhang bezien, het genoemde gevaar opleverden.
Conclusie
Nu aan alle delictsbestanddelen van artikel 5a WVW is voldaan, zal het primair ten laste gelegde bewezen worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 maart 2022 in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid te rijden, en
- op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van
deweg terecht te komen en
- tegen de rijrichting in te gaan rijden en
- meermalen zich op
deA4 bevindende weggebruikers rechts in te halen en
- meerdere voertuigen gevaarlijk in te halen en
- over een vluchtstrook en puntstuk te rijden;
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert zij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt een taakstraf van beperktere duur op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. Hij sluit zich aan bij de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij verzoekt uitdrukkelijk namens verdachte om geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gelet op de rijafstand van de woning van verdachte naar de woning waar zijn kinderen verblijven, welke afstand praktisch niet met het openbaar vervoer is af te leggen. Een voorwaardelijke ontzegging van een langere duur met een eventueel langere proeftijd zou voor verdachte geen probleem zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 28 maart 2022 na een ruzie met zijn toenmalige partner in een zeer emotionele toestand in zijn auto gestapt om zonder concreet doel te gaan rijden. Verdachte heeft gedurende de autorit tot aan het moment van de aanrijding met een andere auto een aantal ernstige verkeersovertredingen begaan, waardoor hij de veiligheid van andere verkeersdeelnemers en die van zichzelf ernstig in gevaar heeft gebracht. Dat dit gevaar zich heeft geopenbaard blijkt wel uit het verkeersongeval dat verdachte heeft veroorzaakt en waarbij hij zelf ernstig gewond raakte. Het is niet aan verdachte te danken dat de inzittende van de Hyundai die hij zelf aanreed en van de bestelbus die als gevolg daarvan door de Hyundai werd aangereden geen letsel opliepen. Verkeersdeelnemers zijn voor hun veiligheid niet alleen afhankelijk van hun eigen rijgedrag, maar ook van het gedrag van anderen. Verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de veiligheid van andere weggebruikers volstrekt onvoldoende in acht genomen. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Dat verdacht de ernstige gevolgen van het verkeersongval langdurig heeft ondervonden en dat hij na twee jaar nog altijd lichamelijke klachten heeft in verband met het ongeval, zal de rechtbank in aanzienlijke mate meewegen bij het opleggen van de straf.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zijn les wel heeft geleerd. Daar maakt de rechtbank uit op dat verdachte niet meer van plan is om in een dergelijke emotionele toestand een auto te gaan besturen. Desondanks maakt de rechtbank zich zorgen over het gebruik van alcohol en cocaïne door verdachte en de gevolgen daarvan wanneer hij een auto gaat besturen. Hij zegt zelf dat hij op dagen dat hij zich ellendig voelt, nog altijd alcohol en cocaïne gebruikt. Het gevaar bestaat dan dat verdachte onder die omstandigheden wederom in zijn auto stapt en daarmee denkt weg te kunnen vluchten uit die ellendige gevoelens. Om dit gevaar in te dammen zal de rechtbank een deels voorwaardelijke straf opleggen.
Daarnaast ziet de rechtbank ook het belang dat verdachte heeft bij het behouden van zijn rijbewijs, zoals door de raadsman naar voren is gebracht. Daarbij overweegt de rechtbank ook dat verdachte door zijn verwondingen een lange tijd geen auto heeft kunnen rijden. Daarom zal de rechtbank volstaan met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, al zal die ter compensatie wel langer zijn dan de door de officier van justitie geëiste (onvoorwaardelijke) ontzegging.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank verdachte de volgende straf opleggen:
  • een taakstraf van 100 uur (subsidiair 50 dagen hechtenis);
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken;
  • een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar.
De proeftijd behorende bij de voorwaardelijke straffen zal 2 jaar bedragen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 13c, 22c, 22d, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H. de Jong, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 april 2024.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.