ECLI:NL:RBZWB:2024:2779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
C/02/418967 / HA ZA 24-79(T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident voorlopige voorziening in civiele procedure over geldvordering en afwijzing van verzoek tot voorschot

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een incident tot voorlopige voorziening. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J.E. Hovener, vorderde een voorschot van € 21.739,67 op basis van een overeenkomst met de gedaagde partij, Helios, die een zonnepaneleninstallatie had gerealiseerd. De eiser stelde dat de installatie gebrekkig was en dat er brandgevaarlijke situaties waren ontstaan. Ondanks herhaalde verzoeken had Helios de afspraken over het verplaatsen van de installatie niet nagekomen. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de hoogte van de gevorderde schadevergoeding vaststond en dat er geen spoedeisend belang was om het gevorderde bedrag nu al te ontvangen. De vordering werd afgewezen en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 614,00. De hoofdzaak zal op 5 juli 2024 verder worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/418967 / HA ZA 24-79
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.J.E. Hovener te Eindhoven,
tegen
HEALTH WRAP B.V. TEVENS H.O.D.N. HELIOS-SOLAR,
te Breda,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: Helios,
advocaat: mr. E.R. Chel te Oosterhout.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 april 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.De vordering in het incident

2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Helios veroordeelt om binnen zeven dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, (bij wijze van voorschot) een bedrag van € 21.739,67 aan [eiser] te betalen, bij gebreke waarvan te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het verstrijken van de door de rechtbank te bepalen termijn voor voldoening;
II. Helios veroordeelt in de kosten van het incident, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
2.2.
[eiser] legt aan zijn incidentele vordering – samengevat – het volgende ten grondslag.
Tussen partijen is op 27 december 2016 een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan Helios een pv-installatie bij [eiser] heeft gerealiseerd. Ongeveer één jaar na de montage van de pv-installatie ondervond [eiser] problemen van de pv-installatie. Tevens heeft Claasen in 2018 diverse lekkages ontdekt. Ook na herstelpogingen van Helios, was één pv-paneel kapot, werkte 1/3e van de pv-panelen niet, waren de lekkages niet verholpen en was de vochtschade niet vergoed. Aangezien een oplossing uitbleef heeft [eiser] een deskundige ingeschakeld, de heer [naam] . Hij oordeelde dat de pv-installatie op onderdelen brandgevaarlijk is, niet goed werkt en in strijd is met het Bouwbesluit. Op of rond 20 mei 2023 hebben partijen een minnelijke regeling getroffen op grond waarvan Helios de gehele pv-installatie naar de achtergelegen, recent nieuwgebouwde stal moest verplaatsen. Helios is deze afspraken, ondanks herhaalde sommatie, niet nagekomen. [eiser] heeft de verbintenissen van Helios op 5 december 2023 omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. [eiser] heeft een offerte ontvangen voor de uitvoering van de werkzaamheden, die op grond van de regeling oorspronkelijk door Helios uitgevoerd had moeten worden. De kosten voor de uitvoering zijn
€ 37.081,33 incl. btw. [eiser] vordert op grond van artikel 6:74 jo. 6:87 BW een voorschot van € 21.739,67 incl. btw. Dit betreft het geoffreerde bedrag van de werkzaamheden minus de kosten voor het schieten van de AC-kabel. Over het schieten van de AC-kabel verschillen partijen immers van mening of dit onderdeel uitmaakt van de minnelijke regeling tussen partijen. Over het bedrag van
€ 21.739,67 bestaat tussen partijen geen discussie.
[eiser] stelt belang te hebben bij haar incidentele vordering, omdat de huidige installatie deels niet werkt en deels gebrekkig is. Indien [eiser] de uitkomst van onderhavige procedure moet afwachten is het aannemelijk dat hij mogelijk nog zeker één jaar zonder opbrengst van de pv-panelen zit. Daarnaast blijkt uit het rapport van de heer [naam] dat, als gevolg van één of meer van de gebreken aan de huidige installatie, er sprake is van een brandgevaarlijke situatie. Voor [eiser] is het dan ook van belang dat de installatie zo spoedig mogelijk wordt verplaatst. Tevens is aannemelijk dat minimaal een substantieel deel van de vordering in de hoofdzaak toegewezen dient te worden.

3.Het verweer in het incident

3.1.
Helios betwist de door [eiser] aangevoerde stellingen en voert – samengevat – het volgende verweer.
Helios heeft in overleg en na accordering van [eiser] in 2017 97 zonnepanelen geplaatst op een door [eiser] aangewezen schuur. [eiser] heeft daarbij zelf enige werkzaamheden verricht met betrekking tot de nok van de betreffende schuur. Als gevolg van een hevige storm in 2018 is er schade ontstaan aan het dak waarop de zonnepanelen waren geïnstalleerd, welke schade Helios heeft verholpen. Ook zijn er in de loop der tijd diverse optimizers door Helios vervangen. Aangezien de schade is ontstaan als gevolg van de zware storm op 18 januari 2018, is dit een verzekeringskwestie. Waarom [eiser] de schade niet heeft gemeld bij zijn verzekeraar is Helios niet bekend. [eiser] heeft zich jaren later op het standpunt gesteld dat de zonnepanelen niet op de betreffende schuur geïnstalleerd mochten worden en wilde dat alle panelen op een ander schuur zouden worden geïnstalleerd. Hoewel Helios het niet eens was met het standpunt van [eiser] en de aansprakelijkheid voor de door [eiser] aangevoerde gebreken betwist, heeft zij uit coulance aangeboden alle zonnepanelen te verplaatsen naar de door [eiser] gewenste schuur. Vervolgens is tussen partijen discussie ontstaan over de uitvoering van de werkzaamheden. Zo wenste [eiser] dat Helios de omvormer bij de andere schuur zou installeren. Helios is hiertoe, gelet op de extra kosten van zo’n
€ 12.000,00, niet bereid.
Helios voert aan dat, afgezien van het feit dat zij de aansprakelijkheid betwist en zij financieel niet in staat is om het door [eiser] gevorderde bedrag te voldoen, het bedrag buitensporig hoog is. Het verplaatsen van de zonnepanelen kost zo’n
€ 3.500,00 en de totale werkzaamheden (inclusief trekken van een extra kabel) kosten € 7.500,00. Helios vordert dan ook dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, dan wel dat zijn vordering in het incident wordt afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het betreft hier een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening binnen het kader van een bodemprocedure (zoals bedoeld in artikel 223 Rv). Daarbij geldt dat de incidentele vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Het algemene vereiste voor toewijsbaarheid van een vordering, te weten dat de eisende partij bij haar vordering belang heeft, samen met de beperkte werkingsduur van een provisionele voorziening, maakt dat het belang bij de gevraagde voorziening dringend moet zijn in die zin dat van [eiser] niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht. De rechtbank moet daarom beoordelen of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde voorziening rechtvaardigt. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico in beginsel alleen het geval indien de hoogte van het gevorderde voorschot al vaststaat of op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
4.2.
Aan het samenhangcriterium is voldaan. De provisionele vordering ziet immers op een voorschot op de vordering die [eiser] in de hoofdzaak instelt.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] de (hoogte van de) gevorderde vervangende schadevergoeding in dit incident onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De door [eiser] gestelde geleden schade en de aansprakelijkheid daarvoor van Helios, is gemotiveerd betwist door Helios. Gelet op deze betwisting kan het bestaan en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld. De bodemprocedure tussen partijen zal hierover uitsluitsel dienen te geven, maar hierop kan op dit moment bij wijze van voorlopige voorziening nog niet vooruit gelopen worden.
4.4.
Daar komt bij dat onvoldoende is gebleken dat [eiser] de afloop van de bodemprocedure niet kan afwachten. [eiser] stelt dat zijn belang bestaat uit het zo snel mogelijk verhelpen van de brandgevaarlijke situatie en het zoveel mogelijk beperken van het mislopen van opbrengst. [eiser] vordert echter geen nakoming van de door hem gestelde afspraken door Helios in de hoofdzaak, maar een geldbedrag aan vervangende schadevergoeding. Het staat hem dan ook vrij om reeds nu al door een derde partij de gestelde, en overigens door Helios betwiste, brandgevaarlijke situatie te laten verhelpen. Daarvoor hoeft de bodemprocedure niet te worden afgewacht. Een spoedeisend belang om reeds nu al te kunnen beschikken over een bedrag aan schadevergoeding is door [eiser] niet gesteld.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de provisionele vordering afwijzen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De proceskosten van het incident worden aan de zijde Helios tot op heden begroot op een bedrag van € 614,00 (1 punt x tarief II € 614,00) aan salaris advocaat.
4.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van Helios tot op heden begroot op € 614,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
stelt vast dat bij tussenvonnis d.d. 10 april 2024 reeds zitting is bepaald op vrijdag 5 juli 2024 van 9:30 tot 12:30 uur,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.