In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 januari 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken op 1 januari 2021 vastgesteld op € 70.000, wat leidde tot aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing voor het jaar 2021. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar.
Tijdens de zitting op 15 maart 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over de WOZ-waarde, die nu is vastgesteld op € 57.000. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Dit betekent dat de heffingsambtenaar de waarde van de parkeerplaatsen voor het belastingjaar 2021 moet verlagen tot € 57.000 en de bijbehorende aanslagen dienovereenkomstig moet aanpassen.
Daarnaast is de heffingsambtenaar verplicht om het griffierecht van € 365 aan de belanghebbende te vergoeden, evenals de proceskosten die zijn vastgesteld op € 2.370. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de rechtsbijstand door zijn gemachtigde. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 april 2024 en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.