In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 26 april 2024, worden de beroepen van een belanghebbende stichting tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 de WOZ-waarde van verschillende onroerende zaken vastgesteld, met een waardepeildatum van 1 januari 2021. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waarderingen, waarop de heffingsambtenaar het bezwaar deels gegrond verklaarde, maar de waarderingen voor de woningen ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de beroepen op 15 maart 2024 behandeld, waarbij partijen overeenstemming bereikten over een vermindering van de WOZ-waarde met 5%. De rechtbank heeft vervolgens de beroepen gegrond verklaard en de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd voor wat betreft de WOZ-waarden en de bijbehorende aanslagen. De rechtbank heeft bepaald dat de heffingsambtenaar de griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 3.245, die rechtstreeks aan de belanghebbende moet worden uitbetaald.