ECLI:NL:RBZWB:2024:2739

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
23-3883
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van bijstandsuitkering en terugvordering van ten onrechte verleende bijstand op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 12 juni 2023 zijn recht op bijstand heeft beëindigd en een bedrag aan ten onrechte verleende bijstand heeft teruggevorderd. Eiser ontving sinds 15 december 2017 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet, maar zijn uitkering werd beëindigd omdat hij niet tijdig de gevraagde bewijsstukken had overgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van het college aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank concludeert dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft beëindigd met ingang van 24 april 2019, omdat eiser zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen. De rechtbank oordeelt dat het college het recht op bijstand kon opschorten en dat de terugvordering van het bedrag aan ten onrechte verleende bijstand correct is uitgevoerd. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de berekening van het teruggevorderde bedrag niet correct zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat er voor eiser niets verandert en hij geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 12 juni 2023, waarmee het college eisers recht op bijstand heeft beëindigd en een bedrag aan ten onrechte verleende bijstand heeft teruggevorderd.
1.1.
Het college heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van het college. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 12 juni 2023, voor zover dat besluit ziet op het primair besluit van 14 mei 2019. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Omvang van het geschil

4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 12 juni 2023. Dit besluit ziet op drie primaire besluiten: het besluit van 14 mei 2019, 3 juni 2019 en 3 maart 2020. Het college heeft eisers bezwaren tegen de besluiten van 3 juni 2019 en 3 maart 2020 gegrond verklaard. Het college heeft eisers bezwaar tegen het besluit van 14 mei 2019 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het beroep van eiser richt zich daarom alleen tegen de beslissing op bezwaar voor zover die op dit laatste besluit ziet.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden

5. Eiser ontving vanaf 15 december 2017 op grond van de Participatiewet (PW) een pseudo dak- en thuislozenuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Met het primair besluit van 14 mei 2019 heeft het college eisers bijstandsuitkering met ingang van 1 april 2019 beëindigd, vanwege het niet (tijdig) verstrekken van de gevorderde bewijsstukken. Eiser heeft de (herhaaldelijk) gevraagde bankafschriften en een jaaroverzicht van zijn bankrekeningen niet aan het college overgelegd. Over de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 maart 2019 heeft het college eisers bijstandsuitkering herzien, vanwege een schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft over deze periode inkomsten uit arbeid gehad, die hij niet had gemeld en die daardoor ten onrechte niet gekort zijn op zijn uitkering. Het bedrag aan ten onrechte verleende bijstand van € 823,95 heeft het college teruggevorderd.
5.1.
Met zijn (herziene) beslissing op bezwaar heeft het college het primair besluit heroverwogen en eisers bijstandsuitkering beëindigd met ingang van 24 april 2019 in plaats van 1 april 2019. Ook heeft het college het bruto terug te vorderen bedrag gecorrigeerd van € 1.299,68 naar € 1.000,83. Voor het overige heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser is het niet eens met het besluit, omdat het terug te vorderen bedrag volgens hem een onjuist bedrag is en dat bedrag op een onjuiste wijze gebruteerd is. Eiser is ook van mening dat hij na 1 april 2019 ten onrechte geen bijstandsuitkering meer heeft ontvangen.
Wat is het (wettelijk) kader?
6. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege. [1] Voor het recht op bijstand geldt een inlichtingenplicht, die inhoudt dat een belanghebbende aan het college mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand. [2] In het geval dat de inlichtingenplicht niet behoorlijk wordt nagekomen, herziet het college een besluit tot toekenning van het recht op bijstand of trekt dat recht in. [3] Het college kan de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht. [4] Ook geldt een medewerkingsplicht. [5] Het college kan het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten indien de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvoldoende zijn verstrekt en dit verwijtbaar is, dan wel indien anderszins onvoldoende medewerking is verleend. [6] Het college moet mededeling doen van de opschorting en een hersteltermijn bieden om het verzuim te herstellen. [7] Als het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, kan het college het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort. [8]
Heeft het college eisers bijstandsuitkering kunnen beëindigen met ingang van 24 april 2019?
7. Het college heeft eiser in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek herhaaldelijk verzocht om bankafschriften en een jaaroverzicht van alle bankrekeningen op zijn naam te overleggen. Eiser heeft niet betwist dat hij de stukken niet heeft overgelegd. Het college heeft ter zitting toegelicht dat eiser heeft gezegd de stukken niet te willen verstrekken. Het college kon daarom het recht op bijstand van eiser opschorten op grond van artikel 54, eerste lid van de PW. Met de brief van 8 april 2019 heeft het college eiser in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 23 april 2019 de gevraagde stukken alsnog te overleggen. Op 23 april 2019 heeft het college het recht op bijstand van eiser opgeschort. Omdat eiser niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan het verzoek – en eiser dit niet heeft betwist of heeft gesteld dat hem in dat verband geen verwijt kan worden gemaakt – was er vanaf 24 april 2019 sprake van verzuim op grond van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder b van de PW. Omdat er sprake was van een niet hersteld verzuim, kon het college op grond van artikel 54, vierde lid van de PW het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort, in dit geval zijnde 24 april 2019. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college eisers bijstandsuitkering met ingang van 24 april 2019 heeft kunnen beëindigen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft het college het juiste bedrag aan teveel verleende bijstand teruggevorderd?
8. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser de inlichtingenplicht niet (behoorlijk) is nagekomen. [9] Verder is niet in geschil dat eiser een bedrag aan ten onrechte verleende bijstandsuitkering over de periode van 1 maart tot en met 31 maart 2019 moet terugbetalen aan het college omdat hij in die periode inkomsten heeft gehad. De beroepsgrond dat de berekening van het college van de terugvordering van ten onrechte verleende bijstandsuitkering niet inzichtelijk is, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het teruggevorderde bedrag tot stand is gekomen. Zo heeft het college in e-mailcorrespondentie, in de (motivering van de) beslissing op bezwaar en ter zitting uitgebreid toegelicht welk bedrag teruggevorderd wordt van eiser, hoe dit bedrag is samengesteld en op welke wijze dit bedrag gebruteerd en herberekend is. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de berekening volgens hem niet correct is. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat er voor eiser niets verandert. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.A. Vermunt, griffier, op 17 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (PW)
Artikel 11, eerste lid van de PW
1.
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid van de PW
1.
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54 van de PW
1.
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a.
vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b.
vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2.
Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3.
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.
Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58, eerste lid van de PW
1.
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie artikel 11, eerste lid van de PW.
2.Zie artikel 17, eerste lid van de PW.
3.Zie artikel 54, derde lid van de PW.
4.Zie artikel 58, eerste lid van de PW.
5.Zie artikel 17, tweede lid van de PW.
6.Zie artikel 54, eerste lid, aanhef van de PW.
7.Zie artikel 54, tweede lid van de PW.
8.Zie artikel 54, vierde lid van de PW.
9.Zie artikel 17, eerste lid van de PW.