ECLI:NL:RBZWB:2024:2731

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
02/313028-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na steekincident met groot keukenmes

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 november 2023 in Roosendaal met een groot keukenmes een steekwond in de rug van het slachtoffer heeft toegebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel, aangezien hij met kracht en van achteren in de rug van het slachtoffer stak. De verdediging voerde aan dat er geen aanmerkelijke kans op overlijden was en dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een aanval van het slachtoffer. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte geen beroep op noodweer toekwam, omdat hij de confrontatie zelf had opgezocht. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 3.040,58 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/313028-23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht,
raadsman mr. P.D.M. van Oers, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 april 2024, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of een poging daartoe heeft gedaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, gelet op de plaats waar [slachtoffer] is gestoken – in zijn rug – en de aanmerkelijke kans dat daardoor dodelijk letsel zou ontstaan. Doordat verdachte met een groot keukenmes onverhoeds van achteren een stekende beweging in de rug van [slachtoffer] heeft gemaakt, heeft hij bewust die aanmerkelijke kans aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag omdat er geen aanmerkelijke kans aanwezig was dat [slachtoffer] als gevolg van de verwonding zou overlijden en verdachte die aanmerkelijke kans ook niet heeft aanvaard. De wond is namelijk niet levensbedreigend. Ook valt uit het dossier niet af te leiden hoe en met welke kracht er door verdachte is gestoken. Evenmin kan worden vastgesteld met wat voor soort mes er is gestoken. Ook voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling dient vrijspraak te volgen, nu het letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Voor de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 26 november 2023 in Roosendaal met een groot keukenmes, waarvan het lemmet 19,7 centimeter lang was, in de rug van [slachtoffer] heeft gestoken. [slachtoffer] heeft hierdoor een zeven centimeter lange steekwond in zijn rug opgelopen, die met zeven hechtingen moest worden gedicht en voor de artsen aanleiding was om – onder andere – onderzoek te doen naar de aanwezigheid van lucht en/of bloed tussen long en borstvlies.
Poging tot doodslag, zware mishandeling of een poging daartoe?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag, zoals primair tenlastegelegd, te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte ‘vol’ opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Zij overweegt daartoe als volgt.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg in het leven hebben geroepen en verdachte het risico op het intreden van deze gevolgen ook bewust heeft aanvaard. Het antwoord op de vraag of een kans aanmerkelijk is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Uit het dossier blijkt dat verdachte met een groot keukenmes met een lemmet van 19,7 centimeter een stekende beweging, van boven naar beneden, naar [slachtoffer] heeft gemaakt toen [slachtoffer] zich had omgedraaid en van verdachte wegliep. Hij heeft [slachtoffer] toen in zijn rug gestoken. Uit het dossier volgt bovendien dat verdachte erg agressief was en dat hij hakkende bewegingen maakte met het mes, vanuit de schouder naar beneden. Gelet hierop en gelet op het feit dat het mes door de verschillende lagen kleding en de huid van [slachtoffer] is gegaan, kan het niet anders dan dat verdachte [slachtoffer] met kracht heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat door met kracht, van boven naar beneden, met een groot keukenmes onverhoeds van achteren in de rug van [slachtoffer] te steken er een aanmerkelijke kans was op dodelijk letsel bij [slachtoffer] . Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam meerdere kwetsbare en vitale organen van het menselijk lichaam bevinden, zoals de longen en belangrijke (slag)aderen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte met het mes stekende bewegingen naar [slachtoffer] bleef maken, ook nadat hij hem al had geraakt. Dat verdachte daarbij geen vitale organen heeft geraakt, is niet aan zijn handelen te danken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ervan bewust moet zijn geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat hij met het mes dodelijk letsel zou kunnen toebrengen. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer] , dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, de dood van [slachtoffer] , ook bewust heeft aanvaard.
ConclusieOp grond van het voorgaande acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 november 2023 te Roosendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft op zitting verklaard dat [slachtoffer] hem eerst aanviel. Omdat [slachtoffer] groter en sterker was dan hij en hem maar bleef bedreigen, slaan en schoppen, voelde hij zich genoodzaakt om zich met een mes te verdedigen. Hoewel de raadsvrouw dit verweer niet heeft gevoerd, zal de rechtbank - mede gelet op de verklaringen van verdachte - de vraag beantwoorden of er aan de kant van verdachte sprake was van noodweer.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht en zijn gedragingen niet als verdedigend maar als aanvallend moeten worden beschouwd. Daar komt bij dat het letsel van [slachtoffer] , te weten een steek-/snijwond in zijn rug, niet valt te rijmen met de verklaring van verdachte dat hij zich met het mes moest verdedigen tegen een aanval van [slachtoffer] .
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Om een geslaagd beroep op noodweer te kunnen doen, is vereist dat de verdediging noodzakelijk was en gericht was tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding van eigen of andermans lijf. De enkele vrees/angst voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt dat noch uit het dossier, noch uit hetgeen is besproken ter terechtzitting blijkt dat voorafgaand aan het incident sprake is geweest van geweld aan de kant van [slachtoffer] richting verdachte. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] hem heeft bedreigd, geslagen en geschopt en dat hij pas daarna het mes heeft gepakt om zich te verdedigen, wordt niet ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier. Uit de verklaring van zowel [slachtoffer] als [getuige] blijkt dat het juist verdachte was die de confrontatie met [slachtoffer] zocht door een mes te pakken en daarmee [slachtoffer] in zijn rug te steken toen hij zich omdraaide en weg wilde lopen. Het handelen van verdachte is daarmee niet als verdedigend, maar juist als aanvallend aan te merken. Daar komt bij dat het letsel van [slachtoffer] niet past bij de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] hem aanviel en dat hij zich met het mes moest verdedigen. [slachtoffer] heeft immers letsel aan zijn rug. Dat sluit aan bij een aanval door verdachte vanaf de achterzijde. Gelet op al deze omstandigheden komt verdachte geen beroep op noodweer toe en zal de rechtbank dit verweer verwerpen
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte in de afgelopen periode positieve stappen heeft gezet en geen relevant strafblad heeft en te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft [slachtoffer] van achteren met een groot keukenmes aangevallen. [slachtoffer] heeft daardoor een forse steekwond in zijn rug opgelopen die gehecht moest worden. Het had voor [slachtoffer] veel slechter kunnen aflopen dan nu het geval is geweest.
Verdachte heeft op een respectloze wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang de lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Daarvan is ook in dit geval sprake, blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] . Het steekincident heeft op [slachtoffer] veel impact gehad en hij kampt nog dagelijks met de gevolgen daarvan. Het bewezen verklaarde feit heeft niet alleen diepe indruk op [slachtoffer] gemaakt, maar ook op de andere aanwezigen in de woning die het hebben zien gebeuren.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt verder mee dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] .
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van dertig maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.581,86, waarvan
€ 581,86 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde vergoeding voor materiële schade bestaat uit:
  • kapotte kleding € 91,28
  • ziekenhuisopname € 70,-
  • eigen risico € 385,-
  • reiskosten € 35,58
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Vervanging beschadigde kleding
De rechtbank overweegt dat uit het dossier voldoende naar voren komt dat de benadeelde partij ten gevolgen van het bewezenverklaarde feit schade aan zijn kleding heeft opgelopen. De hoogte van die schade acht de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd. Zo zijn geen bonnen of betalingsbewijzen overgelegd en evenmin is duidelijk wanneer de kleding is aangeschaft. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de hoogte van het schadebedrag bepalen op € 50,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ziekenhuisopname, eigen risico en reiskosten
De overige door de benadeelde partij gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij als gevolg van het feit nadelige (psychische en lichamelijke) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Hij had een steekwond in zijn rug. Hij voelt zich nog altijd erg onveilig en angstig, kampt met slaapproblemen en heeft last van herbelevingen
De rechtbank is van oordeel dat het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte heeft opgelopen, zonder meer een grondslag vormt voor de toewijzing van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.500,- billijk.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te weten € 3.040,58, waarvan € 540,58 aan materiële schade en
€ 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 november 2023 tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerp, te weten het mes, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met dit voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36e, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag- verklaart aan het verkeer onttrokken het in beslag genomen mes;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.040,58, waarvan € 540,58 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 3.040,58, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 40 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd
;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2024.
Mr. Schnitzler-Strijbos en mr. Wijffels zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.