ECLI:NL:RBZWB:2024:2720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
AWB 23_3260
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor verlenging van een standplaatsvergunning voor een foodtruck op het plein te Schouwen-Duiveland

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, een V.O.F. en drie andere eisers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor verlenging van een standplaatsvergunning voor een foodtruck op een plein in Schouwen-Duiveland. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit van het college vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende onderbouwd had dat er sprake was van een weigeringsgrond voor de vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers hun foodtruck jaarlijks van 1 april tot en met 31 oktober exploiteren en dat het college in eerdere besluiten de vergunning had omgezet naar een vergunning met een looptijd van vijf jaar. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college niet had kunnen weigeren om de vergunning te verlengen, omdat de argumenten die het college had aangevoerd, zoals strijd met de redelijke eisen van welstand en milieuoverwegingen, niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft een voorlopige voorziening getroffen, waardoor eisers hun standplaats mogen innemen tot het college een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen

1. [eiser 1] V.O.F.uit [plaats 1] ,
2. [eiser 2] en [eiser 3]uit [plaats 1]
3. [eiser 4]uit [plaats 2] ,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Buitenhuis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, het college
(gemachtigde: mr. A. Schreijenberg).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van 2 mei 2023 inzake het afwijzen van de aanvraag voor verlenging van een standplaatsvergunning voor een foodtruck op het [plein] te [plaats 3] vanaf 1 januari 2023.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. [eiser 2] en [eiser 4] waren daarbij samen met hun gemachtigde en [naam 1] (adviseur van eiseres 1) aanwezig. Namens het college was zijn gemachtigde, [naam 2] en [naam 3] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1
De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4.1
Eisers exploiteren jaarlijks van 1 april tot en met 31 oktober de foodtruck ‘ [naam foodtruck] ’ op het [plein] ( [adres] ) te [plaats 3] .
4.2
In 2015 is het Masterplan [plaats 3] vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Schouwen-Duiveland. Het ziet op de herinrichting van de openbare ruimte binnen [plaats 3] . Het Masterplan [plaats 3] is een visie op de ontwikkeling van [plaats 3] voor de komende 20 tot 30 jaar. Ten aanzien van standplaatslocaties is besloten om binnen het centrum van [plaats 3] niet langer in standplaatsen voor ambulante handel te voorzien, maar lopende vergunningen te respecteren en te laten uitlopen. Standplaatsen passen niet binnen het kwaliteitsniveau dat de gemeente voor de kern wil bereiken.
4.3
Op 19 september 2017 is de Beleidsregel standplaatsvergunningen Schouwen-Duiveland 2017 (hierna: beleidsregel) vastgesteld. Daarmee is het oude standplaatsbeleid ingetrokken.
4.4
Het college heeft met het besluit van 5 december 2017 de standplaatsvergunning van onbepaalde tijd van eisers omgezet in een standplaatsvergunning met een looptijd van vijf jaren.
4.5
Eisers hebben op 3 januari 2022 een aanvraag ingediend voor het verlengen van de vergunning voor het innemen van een standplaats met een snackwagen per 1 januari 2023 tot 1 januari 2028.
4.6
Bij brief van 22 juli 2022 heeft het college het voornemen kenbaar gemaakt om de standplaatsvergunning niet te verlengen na 31 december 2022.
4.7
Het college heeft op 29 juli 2022 de standplaatslocatielijst in de bijlage bij de beleidsregel gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat het [plein] niet langer is opgenomen als standplaatslocatie.
4.8
Eisers hebben op 11 augustus 2022 hun zienswijze kenbaar gemaakt tegen het voornemen.
4.9
Bij besluit van 10 oktober 2022 heeft het college geweigerd om de standplaatsvergunning te verlengen na 31 december 2022.
4.1
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt op 17 november 2022.
4.11
De commissie voor de bezwaarschriften heeft op 27 februari 2023 geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit van 10 oktober 2022 te herroepen.
4.12
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de motivering aangevuld.
4.13
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 1 september 2023 het verzoek toegewezen en de voorlopige voorziening getroffen dat eisers de standplaats tot uiterlijk 31 oktober 2023 mogen innemen.
Beroepsgronden
5 Eisers hebben – kort samengevat – aangevoerd dat het college ten onrechte dat het college ten onrechte heeft geweigerd om de standplaatsvergunning te verlengen. Volgens eisers ontbreekt een weigeringsgrond. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel en worden eisers onevenredig zwaar benadeeld door het bestreden besluit.
Weigeringsgronden
6.1
Het is op grond van artikel 5:18, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
6.2
Het college heeft geweigerd om de standplaatsvergunning te verlengen in het belang van de bescherming van het milieu en omdat de standplaats volgens het college niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het college is op grond van artikel 1:8, eerste lid, onder d, van de APV en artikel 5:18, derde lid, onder a, van de APV bevoegd om een standplaatsvergunning om die redenen te weigeren.
6.3
Het college heeft ter zitting erkend dat het enkele feit dat de standplaats niet meer is opgenomen op de standplaatsenlijst in de beleidsregel op zichzelf geen zelfstandige weigeringsgrond vormt. De beleidsregel kan wel een rol spelen bij de interpretatie en invulling van de in de APV opgenomen weigeringsgronden.
6.4
De rechtbank zal hierna beoordelen of het college de standplaatsvergunning heeft kunnen weigeren in het belang van de bescherming van het milieu en omdat de standplaats niet zou voldoen aan de redelijke eisen van welstand.
Welstand
7.1
Eisers hebben betoogd dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand. Uit het advies volgt niet aan welke eisen van welstand is getoetst. Daarnaast kan voor de invulling van de redelijke eisen van welstand niet worden verwezen naar het beeldkwaliteitsplan. In het beeldkwaliteitsplan wordt niet ingegaan op standplaatsen en het beeldkwaliteitsplan maakt geen onderdeel uit van de welstandsnota.
7.2
Het college heeft gesteld dat de verlenging van de standplaatsvergunning is geweigerd, omdat de standplaats – in relatie tot de omgeving en het ruimtelijk kwaliteitsniveau – niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. In de kern van [plaats 3] wordt een bepaald ruimtelijk kwaliteitsniveau nagestreefd en standplaatsen worden hierin volgens het college niet passend geacht. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst het college naar een overgelegd beeldkwaliteitsplan en een advies van een stedenbouwkundige van 24 januari 2023. Het beeldkwaliteitsplan is een onderdeel van de welstandsnota. De verkoopwagen op zichzelf is niet in strijd met de redelijke eisen van welstand, maar de standplaats doet afbreuk aan de ruimtelijke uitstraling en het gewenste kwaliteitsniveau van het [plein] .
7.3
De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verlenging van de standplaatsvergunning in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Het college heeft een welstandsadvies overgelegd, wat afkomstig zou zijn van een beleidsmedewerker Stedenbouw bij de gemeente die stedenbouwkundige is. Dit blijkt niet uit het advies. Voor zover het advies al als een deskundige-advies kan worden aangemerkt, is het advies onvoldoende zorgvuldig. De gemeenteraad van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft namelijk een welstandsnota vastgesteld, waarin de kaders uiteen zijn gezet waarbinnen een aanvraag getoetst dient te worden. Uit het welstandsadvies dat is overgelegd blijkt niet aan welke redelijke eisen van welstand uit de welstandsnota is getoetst.
7.4
Het college heeft enkel aansluiting gezocht bij het beeldkwaliteitsplan. Het is echter onduidelijk welke waarde gehecht kan worden aan het beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan is raadpleegbaar via internet, maar is niet gepubliceerd in het gemeenteblad. Daarnaast is in de welstandsnota opgenomen dat per gebied op basis van een ruimtelijke analyse en beleidsanalyse is aangegeven wat de waardebepaling, eventuele ontwikkelingen en beleidsintenties zijn voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt soms verwezen naar beleidskwaliteitsplannen en andere documenten. In de welstandsnota zijn geen welstandscriteria gesteld ten aanzien van foodtrucks of dergelijke invullingen van een standplaats. Er is ten aanzien van het innemen van een standplaats op het [plein] in de welstandsnota niet concreet verwezen naar het beeldkwaliteitsplan.
7.5
Daar komt nog bij dat binnen het bestemmingsplan ‘ [plaats 3] ’ op de locatie een standplaats is toegestaan [1] . De planwetgever heeft een standplaats dus ruimtelijk passend geacht binnen de omgeving.
7.6
Ten slotte is het feit dat de foodtruck een opvallende kleur heeft, ook onvoldoende om de verlenging van de standplaatsvergunning te weigeren. Ter zitting hebben eisers zich bereid verklaard het exterieur van de foodtruck aan te passen als daardoor de verlenging wel wordt verleend.
Milieu
8.1
Eisers hebben betoogd dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verlenging van de standplaatsvergunning geweigerd kon worden in het belang van de bescherming van het milieu. Het college heeft niet met objectieve of verifieerbare gegevens onderbouwd dat sprake is van geurhinder. Het enige bewijs dat wordt aangedragen zijn subjectieve stellingen. Dat een frietgeur is waargenomen, maakt nog niet dat het weigeren van de verlenging in het belang van het milieu is en dat deze frietgeur afkomstig is van eisers.
8.2
Het college heeft gesteld dat de verlenging van de standplaatsvergunning geweigerd kon worden in het belang van het milieu. Het begrip milieu in de APV is breder dan de normen die zijn gesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De geuremissie van de foodtruck op korte afstand van de woning leiden tot aantasting van het woon- en leefklimaat. Er zijn namelijk verschillende klachten ingediend van omwonenden. Er zijn daarnaast 16 controles uitgevoerd, waarbij in 7 gevallen een frietgeur werd geconstateerd op de percelen van omwonenden. Er is dus sprake van een hinderlijke frietgeur. De foodtruck is bovendien 7 dagen per week en 7 maanden van het jaar in bedrijf op enkele meters afstand van een woning. Het is naar objectieve maatstaven goed voorstelbaar dat er plaatse van die woning een frietgeur wordt geroken, die gelet op de duur daarvan en de korte afstand tot de bron redelijkerwijs dusdanig hinderlijk is dat het niet langer toestaan van een frietkraam op de locatie gerechtvaardigd is. Daar komt bij dat de normen bij het geuronderzoek maar net niet zijn overschreden.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat verlenging van de standplaatsvergunning redelijkerwijs geweigerd moest worden in het belang van de bescherming van het milieu. Er is een geuronderzoek uitgevoerd in opdracht van het college. Uit het geuronderzoek is gebleken dat wordt voldaan aan de geurnormen zoals die zijn vastgesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer en dat geen onevenredige geurhinder plaatsvindt. Er is dus geen sprake van onevenredige geurhinder. Dat het college van mening is dat invulling ‘bescherming van het milieu’ zoals opgenomen in het APV ruimer en verstrekkender is dan de normen die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer, doet daar niet aan af. Het college heeft namelijk uitsluitend gesteld, maar heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd, dat onevenredige geurhinder wordt ervaren als gevolg van het gebruiken van de standplaats. Dat op verschillende momenten klachten zijn ingediend van omwonenden als gevolg van het ruiken van een frietgeur, is dusdanig subjectief dat hieraan niet de waarde gehecht kan worden die het college daaraan gehecht wilt zien. Bovendien is maar tijdens de helft van de controles een frietgeur geconstateerd en het staat niet vast dat deze frietgeur afkomstig is van eisers Daar komt nog bij dat de planwetgever een standplaats op een afstand van minder dan tien meter van een woning ruimtelijk aanvaardbaar heeft geacht.
Ontbreken weigeringsgrond
9 De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een weigeringsgrond als opgenomen in de APV. Het college heeft de verlenging van de standplaatsvergunning niet kunnen weigeren. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven hierdoor geen bespreking meer.
Voorlopige voorziening
10.1
Doordat het bestreden besluit wordt vernietigd, herleeft het besluit van 10 oktober 2022. Aangezien dit een weigering van de verlenging van de standplaatsvergunning inhoudt, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen.
10.2
De rechtbank treft de voorlopige voorziening dat eisers vanaf de dag na verzending van de uitspraak tot uiterlijk twee weken na het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar door het college met hun foodtruck standplaats mogen innemen op het [plein] , onder de gebruikelijke voorwaarden zoals die waren opgenomen in de voorgaande vergunning.

Conclusie en gevolgen

11.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
11.2
De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank treft de voorlopige voorziening dat eisers vanaf de dag na verzending van de uitspraak tot uiterlijk twee weken na het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar door het college met hun foodtruck standplaats mogen innemen op het [plein] , onder de gebruikelijke voorwaarden zoals die waren opgenomen in de voorgaande vergunning.
11.3
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 mei 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat eisers de standplaats aan het [plein] vanaf de dag na verzending van de uitspraak tot uiterlijk twee weken na het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar mogen innemen onder de gebruikelijke voorwaarden zoals die waren opgenomen in de voorgaande standplaatsvergunning;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 25 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb
De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt.
Bestemmingsplan ‘ [plaats 3] ’
Artikel 20.1, aanhef en onder e, van de planregels
De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor standplaatsen voor ambulante handel en informatieverstrekking en ten behoeve van de gezondheidszorg.
Artikel 20.4.1 van de planregels
Een standplaats voor ambulante handel en informatieverstrekking en ten behoeve van de gezondheidszorg is uitsluitend toegestaan, indien
a. niet meer dan 2 standplaatsen tegelijkertijd aanwezig zijn,
b. de standplaats niet is gesitueerd op de openbare rijbaan, en
c. de afstand tot percelen bestemd voor het wonen ten minste 10 meter bedraagt;
Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Schouwen-Duiveland (APV)
Artikel 1:8, eerste lid, van de APV
Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
de openbare orde;
de openbare veiligheid;
de volksgezondheid;
e bescherming van het milieu.
Artikel 5:18 van de APV
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
Het college kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
4. Het college kan nadere regels stellen over het innemen of hebben van een standplaats.
Beleidsregels standplaatsvergunningen gemeente Schouwen-Duiveland 2017
Artikel 4 van de beleidsregels
Elke aanvraag wordt beoordeeld op de belangen zoals genoemd in artikel 1:8 en 5:18 de APV en kan op deze gronden worden geweigerd.
Artikel 5 van de beleidsregels
Burgemeester en wethouders wijzen vaste standplaatslocaties aan waar standplaatsen in de openbare ruimte ingenomen kunnen worden. Die locaties zijn in de bijlage (1) behorende bij deze beleidsregels aangegeven.
Artikel 19 van de beleidsregels
Standplaatsexploitanten die op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels in het bezit zijn van een standplaatsvergunning voor een locatie die in de standplaatsenlocatielijst is opgenomen kunnen verlenging van hun lopende standplaatsvergunning aanvragen vanaf 12 maanden tot uiterlijk 4 maanden voordat de vergunning afloopt. Hiervoor wordt het formulier of de procedure uit artikel 3 van deze beleidsregels gebruikt.
Indien er dan geen weigeringsgronden zijn kan de standplaatsvergunning weer voor maximaal 5 jaar worden verleend aan die standplaatsvergunninghouder. De standplaats komt dan formeel niet beschikbaar voor gegadigden.

Voetnoten

1.Op het plein is het bestemmingsplan ‘ [plaats 3] ’ van toepassing en rust de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’. Op grond van artikel 20.1, aanhef en onder e, en artikel 20.4.1 van de planregels is ter plaatse een stadplaats toegestaan.