ECLI:NL:RBZWB:2024:2711

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
10724497/CV EXPL 23-3231 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 32b cao Metaalbewerking in een arbeidsconflict met betrekking tot salaris en doelgroepregister

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsconflict tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. De zaak betreft de toepassing van artikel 32b van de cao Metaalbewerking, waarbij [eiser] stelt dat hij ten onrechte is ingedeeld in het doelgroepregister en dat zijn salaris niet correct is vastgesteld. [eiser] heeft gedurende zijn dienstverband een salaris ontvangen dat is gebaseerd op de salaristabel van de Participatiewet. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever, [gedaagde], artikel 32b cao terecht heeft toegepast. De rechter stelt vast dat de inschrijving van [eiser] in het doelgroepregister correct is verlopen via de praktijkroute, waarbij de gemeente de beoordeling van het verdienvermogen heeft uitgevoerd. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af, omdat deze niet zijn onderbouwd met voldoende bewijs dat de cao-norm niet correct is toegepast. Tevens wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.209,00. De uitspraak benadrukt de rol van het UWV en de gemeente in de beoordeling van werknemers met een arbeidsbeperking en de toepassing van cao-bepalingen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10724497 \ CV EXPL 23-3231
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: ARAG Rechtsbijstand,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.C.M. de Roover en mr. C. Riemens.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] heeft gedurende zijn dienstverband bij [gedaagde] een salaris ontvangen dat is gebaseerd op de salaristabel Participatiewet, artikel 32b van de cao Metaalbewerking. Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] artikel 32b cao terecht heeft toegepast.
1.2.
De kantonrechter komt met toepassing van de cao-norm tot het oordeel dat dit het geval is. Belangrijke elementen daarbij zijn dat een fysieke beoordeling door het UWV niet vereist is voor opname in het doelgroepregister en dat ook een handtekening van [eiser] niet nodig is. De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen. Dit oordeel wordt hierna bij De beoordeling uitgelegd. Eerst worden het verloop van de procedure, de relevante feiten en het geschil (de vorderingen en het verweer daartegen) geschetst.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 december 2023 en de daarin genoemde processtukken;
  • de brief van 5 maart 2024 van [eiser] met producties 21 tot en met 23;
  • de zitting van 25 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van mr. Brunia en mr. Riemens, zoals die tijdens de zitting zijn voorgelezen.
2.2.
Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zou volgen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is een las- en constructiebedrijf. Bij [gedaagde] zijn ongeveer 13 werknemers in dienst.
3.2.
[eiser] heeft in de periode van 12 februari 2018 tot 1 oktober 2018 op basis van een proefplaatsing (in de zin van de Participatiewet) werkzaamheden verricht voor [gedaagde] .
3.3.
[eiser] is op 1 februari 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van algemeen medewerker. De arbeidsovereenkomst is per 1 augustus 2019 verlengd voor onbepaalde tijd. [eiser] heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 juni 2023.
3.4.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Metaalbewerking (“cao”) van toepassing verklaard. In artikel 32b van de ten tijde van de indiensttreding van [eiser] geldende cao 2017-2019 is het volgende bepaald:
TOEPASSING SALARISTABEL PARTICIPATIEWET
Artikel 32b
Ten behoeve van de werknemer met een arbeidsbeperking die voor arbeidsondersteuning een beroep doet op de gemeente en die naar het oordeel van het UWV niet in staat is het wettelijke minimumloon (WML) te verdienen, de werknemer met een WSW-indicatie en de werknemer die in de Wajong zit geldt het navolgende.
In de onderneming wordt bepaald wat de in lid 1 bedoelde werknemer binnen de reikwijdte van 100% – 120% WML kan verdienen.
De hier bedoelde werknemer die een verdiencapaciteit van 100% heeft, stroomt door naar een van de salaristabellen van de artikelen 32, 32a en 33 van de CAO.
De werkgever betaalt niet meer dan het voor de hier bedoelde werknemer geldende tabelsalaris in de onderneming onder aftrek van de eventueel door die werknemer daadwerkelijk ontvangen loonsubsidies.”
3.5.
[eiser] verdiende met zijn werkzaamheden bij indiensttreding een bruto maandloon van € 1.700,00 exclusief 8% vakantietoeslag. Het laatstverdiende maandsalaris bedroeg € 1.922,83 bruto exclusief 8% vakantietoeslag. Het salaris is gebaseerd op toepassing van artikel 32b cao.
3.6.
[eiser] is opgenomen geweest in het landelijk doelgroepregister. De inschrijving van [eiser] in dit register is tot stand gekomen via de zogenaamde praktijkroute. Deze sinds 1 januari 2017 bestaande route houdt in dat de gemeente aan de hand van een gevalideerde methodiek vaststelt of de persoon met een arbeidsbeperking zelf in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen op de werkplek. Is dat niet het geval, dan geeft de gemeente dit door aan het UWV en wordt de persoon met een arbeidsbeperking in het doelgroepregister opgenomen. Een extra beoordeling door het UWV is dan niet meer nodig. De beslissing waarin bepaald is dat [eiser] werd opgenomen in het doelgroepregister is (anders dan had gemoeten) niet aan [eiser] toegezonden.
3.7.
Het bedrijf [b.v. 1] . (inmiddels [b.v. 2] geheten) heeft in opdracht van de gemeente Oosterhout tweemaal de arbeidsprestatie van [eiser] op basis van tempo, kwaliteit en inzetbaarheid per taak onderzocht. De arbeidsprestatie is uitgedrukt in een percentage ten opzichte van de norm, het zogenaamde loonwaardepercentage. De eerste rapportage van 11 april 2018 vermeldt dat de loonwaarde van [eiser] 60,81% bedraagt. De tweede rapportage van 1 oktober 2020 vermeldt een loonwaardepercentage van [eiser] van 25%.
3.8.
Bij e-mail van 18 april 2018 heeft mevrouw [naam 1] (consulent) van [b.v. 1] . aan de heer [naam 2] (directeur) van [gedaagde] laten weten dat de jobcoach van [eiser] instemde met de eerste loonwaardebepaling.
3.9.
[gedaagde] heeft op 4 februari 2019 een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel van de gemeente Oosterhout ontvangen. In deze verklaring is opgenomen dat [eiser] op de datum onmiddellijk voorafgaande aan de indiensttreding bij [gedaagde] recht had op een uitkering op grond van de Participatiewet. In de verklaring is opgenomen dat die is verstrekt op verzoek van [eiser] en kan dienen als bewijsstuk voor de werkgever die loonkostenvoordeel toepast.
3.10.
[gedaagde] heeft in de periode van 1 februari 2019 tot 1 februari 2022 loonkostenvoordeel ontvangen voor [eiser] .
3.11.
[eiser] heeft tot 31 december 2021 persoonlijke ondersteuning gehad in de vorm van een jobcoach. Deze ondersteuning is gebaseerd op de Re-integratieverordening Participatiewet van de gemeente Oosterhout.
3.12.
[eiser] heeft op 7 december 2022 bij het UWV verzocht om uitschrijving uit het doelgroepregister. Het UWV heeft op 22 december 2022 het besluit genomen om [eiser] per direct uit te schrijven uit de doelgroepregister, nu [eiser] volgens het UWV op de datum van het besluit niet voldeed aan de voorwaarden voor opname in het doelgroepregister. Het bezwaar dat tegen dit besluit is gemaakt door [gedaagde] , is bij beslissing op bezwaar van 6 juni 2023 ongegrond verklaard.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van:
a. het achterstallig loon inclusief vakantietoeslag van € 16.243,52 bruto,
b. de wettelijke verhoging daarover van € 8.121,77 bruto,
c. de waarde van het verlofsaldo op de einddatum van € 1.368,58 bruto,
d. de wettelijke verhoging daarover van € 684,29,
e. de wettelijke rente over alle hiervoor genoemde bedragen, te rekenen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling,
II. [gedaagde] veroordeelt om [eiser] binnen 14 dagen na het vonnis te voorzien van een bruto/netto specificatie van de betalingen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] hier niet aan voldoet, met een maximum van € 25.000,00,
subsidiair:
III. voor recht verklaart dat artikel 32b cao niet van toepassing is op [eiser] en [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser] geleden loonschade, nader op te maken bij staat,
in alle gevallen:
IV. [gedaagde] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
4.2.
[eiser] vindt dat [gedaagde] artikel 32b cao ten onrechte heeft toegepast. Uit de tekst van het artikel blijkt dat er een oordeel van het UWV moet zijn, hetgeen bij de toepassing van de praktijkroute mist. Bovendien bestond er in het geval van [eiser] geen grondslag voor registratie in het doelgroepregister. [gedaagde] had de functie van [eiser] moeten indelen en hem het bij die indeling behorende salaris moeten uitbetalen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, of dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen. Indien de kantonrechter de vorderingen wel toewijst, vordert [gedaagde] het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, of alleen onder zekerheidstelling voor het toe te wijzen bedrag. Tot slot vordert [gedaagde] veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Volgens [gedaagde] is [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen. Zijn vorderingen zijn gebaseerd op een onterechte en niet juist bekendgemaakte registratie in het doelgroepregister. Indien dit verwijt al terecht is, zou [eiser] de gemeente Oosterhout moeten dagvaarden, en niet [gedaagde] . Indien [eiser] wel ontvankelijk moet worden geacht, moeten zijn vorderingen worden afgewezen omdat [gedaagde] artikel 32b cao terecht heeft toegepast. Voor zover [gedaagde] artikel 32b cao niet had mogen toepassen, doet zij een beroep op rechtsverwerking, schending van de klachtplicht en matiging op grond van de redelijkheid en billijkheid.
4.5.
De kantonrechter gaat hierna bij de beoordeling in op de relevante stellingen die partijen ter onderbouwing van hun vorderingen en het verweer daartegen hebben aangevoerd.

5.De beoordeling

[eiser] is ontvankelijk in zijn vorderingen
5.1.
[gedaagde] vindt dat de kantonrechter [eiser] niet-ontvankelijk moet verklaren in zijn vorderingen, omdat hij – kort gezegd – bij de verkeerde partij heeft aangeklopt. Indien dat standpunt juist zou zijn, zou dat niet tot niet-ontvankelijkheid moeten leiden, maar tot afwijzing van de vorderingen. Een zaak is niet-ontvankelijk als het niet tot een inhoudelijke behandeling komt omdat er niet is voldaan aan formele vereisten (zoals het in acht nemen van termijnen). Daar is in deze zaak geen sprake van. De kantonrechter komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Uitleg van artikel 32b cao
5.2.
Die inhoudelijke beoordeling concentreert zich op de betekenis van de zinsnede ‘
naar het oordeel van het UWV’ in artikel 32b cao. Partijen zijn het er niet over eens hoe die zinsnede moet worden uitgelegd.
Voor toepassing van artikel 32b cao moet ook nog voldaan zijn aan twee andere voorwaarden, namelijk dat het gaat om een werknemer met een arbeidsbeperking die voor arbeidsondersteuning een beroep doet op de gemeente. Partijen zijn het er over eens dat [eiser] aan deze voorwaarden voldeed. Daar gaat dit geschil dan ook niet over.
Uitleg van de cao: de cao norm
5.3.
Om te beoordelen hoe de zinsnede ‘
naar het oordeel van het UWV’ in artikel 32b cao moet worden uitgelegd, past de kantonrechter de zogenaamde cao-norm toe.
De cao-norm houdt in dat aan een cao-bepaling een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven. Als uitgangspunt zijn de bewoordingen van die bepaling van doorslaggevende betekenis, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao. Als er een schriftelijke toelichting bij de cao is gegeven, kunnen de bewoordingen daarvan ook bij de uitleg worden betrokken. Bij de uitleg kan onder andere worden gekeken naar de bewoordingen die verder in de cao worden gebruikt, en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen die de verschillende betekenissen van een bepaling zouden hebben. Het komt niet aan op de bedoeling van de partijen die de cao hebben gesloten, voor zover deze niet uit de in de cao opgenomen bepalingen of de toelichting daarbij blijkt. Is de bedoeling van de cao-partijen wel kenbaar voor anderen die niet bij de totstandkoming van de cao betrokken zijn geweest, dan kan daaraan wel betekenis worden toegekend bij de uitleg van een bepaling.
De standpunten van partijen
5.4.
[eiser] vindt dat bij toepassing van de praktijkroute onmogelijk kan worden voldaan aan de voorwaarde dat de werknemer ‘
naar het oordeel van het UWV’ niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. Bij toepassing van die route heeft het UWV namelijk geen eigen onderzoek uitgevoerd en geeft zij dus helemaal geen oordeel, maar voert zij ‘blind’ uit wat de gemeente haar opdraagt. Zelfs een terechte registratie in het doelgroepregister kan volgens [eiser] niet leiden tot toepasselijkheid van artikel 32b cao, indien die registratie tot stand is gekomen door middel van de praktijkroute.
5.5.
[gedaagde] vindt dat [eiser] de zinsnede onjuist uitlegt. Zij voert vier argumenten aan:
  • Een puur grammaticale uitleg van artikel 32b cao geeft een eenduidige uitkomst. Het UWV beheert het doelgroepregister. Het UWV heeft [eiser] opgenomen in het doelgroepregister. De uitschrijving van [eiser] uit het doelgroepregister heeft geen terugwerkende kracht. Het UWV was dus van oordeel dat [eiser] niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen;
  • Het UWV heeft besloten [gedaagde] loonkostenvoordeel toe kennen over de periode van 1 februari 2019 tot 1 februari 2022. Hierbij heeft het UWV moeten toetsen of aan het bepaalde in artikel 2.10 Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) was voldaan. Dat was het geval. Daarmee staat vast dat [eiser] naar het oordeel van het UWV niet in staat was het wettelijk minimumloon te verdienen;
  • Het ligt niet voor de hand om er vanuit te gaan dat onder de bepaling ‘
  • De uitleg van [eiser] zou ook tot onaanvaardbare rechtsgevolgen leiden. Dat zou namelijk betekenen dat geen enkele werkgever die de cao toepast nog een werknemer met een arbeidsbeperking via de praktijkroute in dienst zou kunnen nemen.
Het oordeel van de kantonrechter
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de zinsnede waar het hier om gaat zo moet worden uitgelegd dat het niet alleen gaat om een eigen beoordeling door het UWV van het verdienvermogen, maar ook om de vaststelling van het verdienvermogen van [eiser] via de praktijkroute. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
5.7.
Het UWV beheert een doelgroepregister. Het doelgroepregister is een register waarin mensen staan die vallen onder de doelgroep van de banenafspraak. De banenafspraak is een afspraak tussen het kabinet en werkgevers om te zorgen voor extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Dit zijn mensen die moeilijk werk vinden of behouden door bijvoorbeeld een ziekte of handicap. Er zijn twee routes om in het doelgroepregister te kunnen worden opgenomen.
5.8.
De eerste route is via het UWV. In het doelgroepregister worden onder andere personen opgenomen die onder de Participatiewet vallen en van wie door het UWV is vastgesteld dat zij niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Het UWV beoordeelt dan zelf het verdienvermogen van een persoon (zonder dat sprake is van een concrete werkplek).
5.9.
De tweede route is de zogeheten praktijkroute. Deze praktijkroute loopt via de gemeente, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Participatiewet. Bij de praktijkroute schakelt de gemeente een deskundige in die op de concrete werkplek van een persoon volgens een gevalideerde loonwaardemethodiek het verdienvermogen van de betreffende persoon vaststelt. Als uit de door de deskundige uitgevoerde loonwaardemetingen blijkt dat de persoon waar het om gaat vanwege een arbeidsbeperking niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen op de werkplek, dan geeft de gemeente dat door aan het UWV. Het UWV zorgt vervolgens zonder eigen inhoudelijke beoordeling van het verdienvermogen voor inschrijving van de betreffende persoon in het doelgroepregister.
5.10.
De wetgever heeft deze praktijkroute met ingang van 1 januari 2017 in de wet opgenomen. Dit betekent dat sinds 1 januari 2017 personen van wie via de praktijkroute is vastgesteld dat zij niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon te verdienen, zonder verdere inhoudelijke beoordeling door het UWV in het doelgroepregister kunnen worden opgenomen.
5.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het gelet op de wettelijke vastlegging van de praktijkroute met ingang van 1 januari 2017 onaannemelijk dat met de bewoordingen in de cao enkel gedoeld is op de route van de (theoretische) beoordeling van de verdiencapaciteit door het UWV zelf. Het rechtsgevolg zoals [eiser] dat betoogt, dat ook in geval van een rechtsgeldige registratie in het doelgroepregister geen sprake kan zijn van toepassing van artikel 32b cao indien de praktijkroute is gevolgd, is ook onaannemelijk. De gekozen bewoordingen (‘oordeel van het UWV’) dwingen ook niet tot de conclusie dat er altijd sprake moet zijn van een eigen beoordeling door het UWV. In het geval van de praktijkroute neemt het UWV het oordeel van een door de gemeente ingeschakelde deskundige over.
5.12.
In geval van [eiser] is de praktijkroute toegepast. Dit betekent dat voldaan is aan alle voorwaarden die artikel 32b cao stelt.
5.13.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat de loonwaardemetingen niet volgens de juiste procedure tot stand zijn gekomen, en dat hij nooit de kans heeft gehad om bezwaar te maken tegen de registratie. Aan het feit dat [eiser] gedurende een periode ten onrechte en buiten zijn medeweten in het doelgroepregister geregistreerd is geweest kan [gedaagde] geen rechten ontlenen, aldus [eiser] . Uit de toelichting op de zitting blijkt dat [eiser] vooral van belang vindt dat hij nooit ergens een handtekening voor heeft gezet, en dus ook nergens aan gebonden kan zijn.
5.14.
[eiser] heeft op verschillende manieren ondersteuning gekregen vanuit de gemeente om weer aan het werk te komen. Hij heeft onder andere een jobcoach toegewezen gekregen. Uit de e-mail van 18 april 2018 (zie 3.8) blijkt dat de jobcoach van [eiser] heeft ingestemd met de loonwaardebepaling zoals die is uitgevoerd door mevrouw [naam 1] . [eiser] heeft aangevoerd dat de jobcoach dit niet met hem heeft besproken, maar hij heeft ook beaamd dat de jobcoach akkoord is gegaan. Het ontbreken van de handtekening van [eiser] doet gelet hierop niet af aan de waarde van de loonwaardemeting.
5.15.
Het UWV heeft [eiser] per 22 december 2022 op zijn verzoek per direct uitgeschreven uit het doelgroepregister. [gedaagde] heeft daartegen bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar van 6 juni 2023 staat te lezen dat het UWV na ontvangst van het verzoek van [eiser] informatie heeft opgevraagd bij de gemeente Oosterhout. Uit de ontvangen informatie bleek dat er vanaf 31 december 2021 geen aanspraak op loonkostensubsidie meer bestond voor [eiser] en dat er geen sprake meer was van begeleiding door een jobcoach. Ook bleek dat [eiser] in ieder geval vanaf 1 januari 2023 het wettelijk minimumloon verdiende.
5.16.
Deze uitschrijving per 22 december 2022 betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat [eiser] nooit heeft voldaan aan de voorwaarden voor registratie in het doelgroepregister, zoals hij zelf betoogt. De loonwaardemetingen -hiervoor al besproken- en het doorlopen van de praktijkroute wijzen uit dat [eiser] op het moment dat hij in dienst trad bij [gedaagde] wel voldeed aan de voorwaarden voor registratie. Dat [eiser] zelf zijn handtekening niet heeft gezet en (ten onrechte) niet op de hoogte is gebracht van de inschrijving in het doelgroepregister, maken dat niet anders.
5.17.
Het voorgaande betekent dat alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De overige verweren van [gedaagde] hoeven niet meer te worden beoordeeld.
5.18.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 1.086,00
- nakosten
€ 123,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.209,00
5.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.20.
De veroordeling in de proceskosten wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu dit niet door [gedaagde] is gevorderd.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.209,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op
24 april 2024.