ECLI:NL:RBZWB:2024:2709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
02/079399-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor belaging en beschadiging met vrijspraak voor één belaging en deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging en beschadiging. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer in Middelburg, onder parketnummer 02/079399-23. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het belagen van twee personen en het vernielen van de badkamerdeur van een van hen. De rechtbank oordeelde dat de belaging van de aangeefster in de periode van 13 december 2022 tot en met 2 april 2023 wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de belaging van de aangever niet bewezen kon worden. De verdachte werd vrijgesproken van dit laatste feit. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de aangeefster en een vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid. De benadeelde partij, de aangeefster, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/079399-23
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman: mr. M.J.F. Zoeteweij, advocaat te Vlissingen.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak op 5 juli 2023 naar de meervoudige kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich in de periode van 1 oktober 2022 tot en met 2 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [aangeefster] ;
feit 2: op 12 maart 2023 de badkamerdeur van [aangeefster] heeft vernield;
feit 3: zich in de periode van 1 oktober 2022 tot en met 12 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [aangever] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De belaging van aangeefster (feit 1) kan bewezen worden gelet op haar aangifte, een door de politie opgemaakte mutatie van 16 oktober 2022, meerdere processen-verbaal die haar verklaring ondersteunen alsmede de verklaring van [aangever] . Hiermee staat vast dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. De vernieling van de badkamerdeur (feit 2) kan worden bewezen gelet op de aangifte van aangeefster, de foto van de deur en de bekennende verklaring van verdachte. Voor wat de belaging van [aangever] betreft (feit 3) moet worden uitgegaan van zijn verklaring, die gedeeltelijk wordt ondersteund door de door de politie opgemaakte mutaties. Ook wordt door verdachte zelf bevestigd dat zij contact hebben gehad. Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte zelf een foto heeft gemaakt van [aangever] en ook niet dat verdachte zich nabij het werk van [aangever] heeft bevonden . Verdachte moet hiervan gedeeltelijk worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Wel kan, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier ten aanzien van feit 1, slechts een kortere periode worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat aangeefster en verdachte gedurende het eerste deel van de ten laste gelegde periode, mede op initiatief van aangeefster, nog contact hadden en elkaar regelmatig zagen. Tot februari 2023 was het niet duidelijk voor verdachte of zij een relatie hadden en was het dus ook niet duidelijk voor hem dat zij hem niet meer wilde zien. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte in die periode wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Verzocht is om verdachte vrij te spreken van feit 3 wegens het ontbreken van bewijs. De verklaring van [aangever] is op onderdelen onvoldoende concreet en wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Uit de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte blijkt dat zij romantische gevoelens voor elkaar hebben gehad, maar dat aangeefster op enig moment geen contact meer met verdachte wilde. Het is van belang om vast te stellen vanaf welk moment verdachte wist, of had moeten weten, dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Uit de verklaringen van [aangever] en verdachte blijkt dat aangeefster in het begin van de ten laste gelegde periode op verschillende manieren contact met verdachte bleef zoeken en het initiatief van het contact ook bij haar lag. Op 13 december 2022 hebben er twee incidenten plaatsgevonden. Verdachte was toen bij de woning van [aangever] waar aangeefster hem zei dat hij daar niets te zoeken had, waarop verdachte zei: “als je niet bij mij wilt zijn, dan wil ik niet meer leven”. Later die dag heeft verdachte zich toegang verschaft tot de woning van aangeefster, waar hij in haar bed is gaan liggen en een overdosis insuline heeft genomen. Uit de gang van zaken op 13 december 2022 leidt de rechtbank af dat het in ieder geval vanaf dat moment voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Of dat vóór die datum ook zo was, kan de rechtbank niet vaststellen. De gedragingen van voor die datum zullen daarom niet worden meegenomen in de beoordeling van de rechtbank.
Gelet op de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 13 december 2022 tot en met 2 april 2023 op de in de tenlastelegging genoemde wijze veelvuldig contact heeft gezocht met aangeefster, met het doel om antwoorden te krijgen op de vraag waarom zij geen contact meer met hem wilde. Dit heeft hij op indringende en vergaande wijze gedaan. De verklaring van verdachte dat hij aangeefster nadat op 24 maart 2023 zijn voorlopige hechtenis was geschorst slechts twee keer heeft gebeld, wordt weerlegd door de bevindingen van de politie dat een aan verdachte toegeschreven nummer 58 keer contact heeft gezocht met de nummers van aangeefster.
Door op verschillende manieren intensief en frequent contact te zoeken met aangeefster gedurende voornoemde periode, terwijl hij wist dat zij geen contact met hem wilde, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Daarmee heeft verdachte aangeefster gedwongen te dulden dat hij contact met haar bleef zoeken en haar vrees aangejaagd en heeft hij zich aldus schuldig gemaakt aan de belaging van aangeefster.
Op basis van het dossier is niet vast komen te staan dat verdachte meermalen langs de woning van aangeefster is gereden (tweede gedachtestreepje) en dat hij daar dreigende berichten heeft gestuurd (laatste deel derde gedachtestreepje). De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. Verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Feit 3
De rechtbank overweegt dat de aangifte van [aangever] onvoldoende door andere bewijsmiddelen in het dossier wordt ondersteund. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feitelijke handelingen heeft begaan en daarmee stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangever] . De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 3.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 13 december 2022 tot en met 2 april 2023 te [plaats 1] , gemeente Terneuzen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door
- zich (meermalen) naar/nabij de woning van die [aangeefster] , gelegen aan de [adres] te [plaats 1] , te begeven en op te houden en
- ( meermalen) die [aangeefster] te bellen en een (dreigende) e-mail te versturen
- ( meermalen) zonder toestemming de woning van die [aangeefster] te betreden en zich in voornoemde woning op te houden,
met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
feit 2
op 12 maart 2023 te [plaats 1] , gemeente Terneuzen, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die geheel aan [aangeefster] toebehoorde heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 192 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij vordert daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht. Ten aanzien van het door de reclassering geadviseerde contactverbod verzoekt de officier van justitie om het contactverbod niet alleen te laten gelden ten aanzien van [aangeefster] , maar ook ten aanzien van [aangever] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verzocht wordt om de rol van aangeefster mee te laten wegen in de hoogte van de straf. Verder wordt verzocht om rekening te houden met de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de omstandigheid dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis elektronische monitoring heeft gehad. Verzocht wordt om een geheel voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Ten aanzien van het locatieverbod heeft verdachte verzocht om deze niet te laten gelden voor de [straat 1] , omdat verdachte als hij daar in de buurt moet zijn dan moet omrijden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim drie maanden schuldig gemaakt aan de belaging van aangeefster. Ook heeft hij haar badkamerdeur beschadigd. Ondanks het verzoek van aangeefster om haar met rust te laten, is verdachte doorgegaan met contact zoeken op verschillende manieren, zoals veelvuldig bellen en meerdere malen ophouden in de woning van aangeefster zonder dat zij hiervan op de hoogte was. Zij heeft verdachte laat op de avond zelfs in haar bed aangetroffen. Verdachte wilde een einde maken aan zijn leven en had een overdosis insuline ingespoten, waardoor hij naar het ziekenhuis moest worden overgebracht. Dit incident moet veel impact hebben gehad op aangeefster. Ook toen zijn voorlopige hechtenis onder voorwaarden werd geschorst, is verdachte doorgegaan met het belagen van aangeefster. Door zo te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Dit alles heeft bij haar gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht, wat ook blijkt uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verder blijkt uit zijn strafblad dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 27 juni 2023. Hieruit blijkt dat bij verdachte geen sprake is van een delictpatroon. Er zijn wel aanwijzingen dat bij verdachte eerder sprake was van gedrags- en/of psychische problematiek na een relatiebreuk met een andere ex-partner. Na een eerdere relatiebreuk ervoer verdachte ernstige psychische problemen, hetgeen destijds tot een klinische behandeling heeft geleid. Op basis van de nu beschikbare gegevens ontstaat het vermoeden dat de toenmalige problematiek opnieuw is getriggerd, dat zich heeft geuit in het vasthoudende gedrag richting aangeefster. De reclassering acht inzet vanuit forensische psychosociale behandeling geïndiceerd. Verdachte zegt in een vrijwillig kader een behandeling te willen volgen. De reclassering heeft echter twijfels of het hem zal lukken om hier gemotiveerd voor te blijven en is van mening dat dit als bijzondere voorwaarde in het kader van een (deels) voorwaardelijke staf aan hem moet worden opgelegd. De reclassering schat het risico op recidive en het risico dat verdachte zich zal onttrekken aan de voorwaarden in als gemiddeld en adviseert daarom om bij een (deels) voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname en een contact- en locatieverbod met het slachtoffer. De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Gelet op de ernst van de feiten, de persoon van verdachte en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is en zal dit ook aan verdachte opleggen. De rechtbank legt dit voorwaardelijk strafdeel op om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het contact- en locatieverbod omdat de rechtbank deze in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel zal opleggen. Op deze manier kan de reeds ingezette behandeling worden voortgezet. De rechtbank is gelet op het advies van de reclassering van oordeel dat die behandeling niet in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van twee jaar verbinden.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank acht ter voorkoming van ernstig belastend gedrag van verdachte richting aangeefster van belang dat verdachte op geen enkele wijze contact zoekt of heeft met haar en dat het hem verboden wordt zich in de straat te bevinden waar zij woont en werkt. De rechtbank zal aan verdachte daarom op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht de maatregel opleggen dat hij zich onthoudt van contact met aangeefster en dat hij zich niet bevindt in de straat waar aangeefster woont en werkt. Gelet op de bewezenverklaarde feiten zal het contactverbod alleen gelden ten aanzien van aangeefster. Het gebiedsverbod zal worden opgelegd op de wijze zoals door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank ziet in hetgeen verdachte hierover naar voren gebracht geen aanleiding om hiervan af te wijken.
De rechtbank legt de maatregel op voor de duur van twee jaar en bepaalt dat de duur van de vervangende hechtenis twee weken bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. De rechtbank zal bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen tegen aangeefster.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 1.950,--, bestaande uit
€ 200,-- ter zake van materiele schade en € 1.750,-- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feiten 1 en 2.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van feit 2 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist. De gevorderde materiële schade is daarmee voldoende komen vast te staan zodat die schade zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Namens de benadeelde is aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden door het handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van immateriële schade. Dit blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de aard en ernst van het feit, de bewezenverklaarde pleegperiode, de onderbouwing van de vordering en de hoogte van schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, zal de rechtbank de geleden schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,--. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal daarom de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 april 2023 omdat vast is komen te staan dat de schade (in ieder geval) vanaf die datum is ontstaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 57, 63, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: belaging;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 150 (honderdvijftig) dagen, waarvan 48 (achtenveertig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt
als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Middelburg (adres: 4337 EA Middelburg , Vrijlandstraat 33, tel. Nr. 088 804 1505 en zich daarna zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering. De behandeling is al gestart en zal worden voortgezet. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
2 (twee) jaren:
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
  • zich niet zal ophouden in de
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.De totale duur van de vervangende hechtenis
bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 950,-- waarvan
€ 200,-- aan materiële schade en € 750,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] (feiten 1 en 2), € 950,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 19 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. J. Bergen en
mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2024.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.