ECLI:NL:RBZWB:2024:2700

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
C/02/404677 / HA ZA 22-678 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake dwaling en non-conformiteit bij koopovereenkomst van terrasparasols

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap International Garden Components BV (IGC) en Moeke Scheveningen BV. IGC vorderde betaling van een bedrag van € 43.646,17 van Moeke, die in gebreke was met de betaling van de laatste drie termijnen van een koopovereenkomst voor terrasparasols. Moeke voerde verweer en vorderde in reconventie de vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling, alsook een verklaring van ontbinding van de overeenkomst wegens non-conformiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat Moeke onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de parasols gebrekkig waren en dat zij heeft gedwaald bij de aankoop. De rechtbank oordeelde dat de koopovereenkomst niet vernietigbaar was en dat Moeke haar betalingsverplichtingen aan IGC moest nakomen. De vorderingen van Moeke in reconventie werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de vordering van IGC tot betaling en de opheffing van het conservatoire beslag toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/404677 / HA ZA 22-678
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL GARDEN COMPONENTS BV,
gevestigd te Tilburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. O.J.W. Reijnders te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOEKE SCHEVENINGEN BV,
gevestigd te Etten-Leur,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. van Loo te Breda.
Partijen zullen hierna IGC en Moeke genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 april 2023 en de daarin genoemde stukken
  • de akte vermeerdering van eis in reconventie, tevens akte inbrengen producties, met producties 38 t/m 40
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 13 t/m 20
  • het B8 formulier van Moeke met productie 41
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 31 augustus 2023 en de bij die gelegenheid door IGC overgelegde spreekaantekeningen tevens akte aanvulling eis en de door Moeke overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Partijen hebben na de mondelinge behandeling getracht hun geschil in onderling overleg te beëindigen, hetgeen niet is gelukt. Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 juni 2020 heeft Moeke, voor haar grandcafé op de boulevard van Scheveningen, van IGC een tweetal CoverQ2 en een viertal CoverQ4 (terras)parasols gekocht voor een totale koopprijs plus transport, installatie en montage van € 145.670,21.
2.2.
De CoverQ bestaat uit 1 mast waaraan 1 tot 4 vrij hangende parasols kunnen worden gemonteerd. De CoverQ2 heeft 2 en de CoverQ4 heeft 4 vrijhangende parasols.
De CoverQ is een mechanisch en elektronisch product en kent uitgebreide (technische) documentatie.
2.3.
IGC heeft aan Moeke een factuur van 3 juli 2020 gestuurd.
2.4.
De CoverQ’s zijn medio juli 2020 door IGC op het terras van Moeke geplaatst.
2.5.
Op 26 augustus 2020 is er door een storm schade aan de CoverQ’s ontstaan.
2.6.
Op 1 september 2020 heeft IGC middels een zogenaamde activa/passiva transactie haar onderneming verkocht en overgedragen aan de besloten vennootschap Promat-IGC BV (hierna: Promat). IGC is en blijft belast met eventuele ‘garantieclaims’ die betrekking hebben op vóór 1 september 2020 verkochte en geleverde parasols.
2.7.
Op 16 september 2020 heeft er een evaluatie van de CoverQ’s op locatie plaatsgevonden.
2.8.
Moeke heeft de laatste drie betalingstermijnen van € 12.139,18, derhalve in totaal een bedrag van € 36.417,54, onbetaald gelaten.
2.9.
In januari 2022 heeft Promat de CoverQ’s van het terras van Moeke verwijderd en naar haar loods gebracht.
2.10.
Op 14 maart 2023 heeft Moeke ten laste van IGC conservatoir derdenbeslag laten leggen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
IGC vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Moeke te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 43.646,17 (€ 36.417,54 als hoofdsom, € 6.074,41 terzake rente tot 1 november 2020 en € 1.154,22 aan buitengerechtelijke kosten) vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de hoofdsom vanaf 1 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, althans tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
2. opheffing van het door Moeke gelegde conservatoire beslag;
3. Moeke te veroordelen in de kosten van dit geding, ook in de nakosten.
3.2.
Moeke voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Moeke vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de koopovereenkomst tussen IGC en Moeke van 2 juni 2020 op grond van dwaling te vernietigen met veroordeling van IGC tot betaling van € 110.362,80 als vergoeding voor de door Moeke betaalde koopsom uit hoofde van voornoemde koopovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van de conclusie van antwoord tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst tussen IGC en Moeke van 2 juni 2020 is ontbonden, met veroordeling van IGC tot betaling van € 110.362,80 als vergoeding voor de door Moeke betaalde koopsom uit hoofde van voornoemde koopovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van de conclusie van antwoord tot de dag der algehele voldoening;
primair en subsidiair:
IGC te veroordelen tot betaling aan Moeke van alle door haar gemaakte beslagkosten in verband met het conservatoire beslag,
met veroordeling van IGC in de kosten van dit geding.
3.5.
IGC voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege hun nauwe samenhang worden de vorderingen in conventie en in reconventie hieronder gezamenlijk behandeld.
4.2.
IGC grondt haar vordering tot betaling van € 43.646,17 op nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Moeke is in gebreke met de betaling van de drie laatste termijnen. Aan haar vordering tot opheffing van het door Moeke gelegde conservatoire beslag legt IGC ten grondslag dat Moeke geen vordering op haar heeft.
4.3.
Moeke grondt haar verweer en vorderingen primair op dwaling ex artikel 6:228 lid 1 aanhef en sub a en b BW en subsidiair op non-conformiteit ex artikel 7:17 lid 2 BW.
dwaling
4.4.
Moeke stelt dat IGC vóór het sluiten van de koopovereenkomst wetenschap had van meerdere constructieve gebreken aan CoverQ’s. De CoverQ is ongeschikt voor gebruik aan de boulevard in Scheveningen. De CoverQ is niet bestand tegen de invloeden van wind, zand en zeewater/zout. Moeke is door IGC verzekerd dat de CoverQ meerdere testen had doorstaan en geschikt was voor Scheveningen. Er is echter geen sprake van een doorontwikkeld en getest product. IGC heeft Moeke niet geïnformeerd over de ongeschiktheid. Als Moeke dit had geweten, had ze de koopovereenkomst niet gesloten.
4.5.
In artikel 6:228 lid 1 BW is bepaald dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is indien (sub a) de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten en (sub b) de wederpartij in verband met hetgeen zijn omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. De partij die de vernietiging van de rechtshandeling inroept, draagt de stelplicht en bewijslast van de onjuiste voorstelling van zaken. In dit geval is dat dus Moeke.
Moeke dient concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat ten tijde van de aankoop van de CoverQ’s sprake was van een zodanig gebrek dat zij heeft gedwaald.
4.6.
Dat er sprake is van een gebrek aan de CoverQ’s onderbouwt Moeke als volgt:
  • Vanaf de tweede dag na de levering zijn er nieuwe en/of steeds terugkerende gebreken, en een daarmee samenhangende verminderde inzetbaarheid van de parasols. Ter onderbouwing hiervan verwijst Moeke naar de door haar overgelegde productie 11.
  • De parasols zijn door IGC aan Moeke gepresenteerd als uiterst gebruiksvriendelijk en onderhoudsvrij, maar in de praktijk blijkt hiervan geen sprake. Ter onderbouwing hiervan verwijst Moeke naar de door haar overgelegde productie 3.
  • De parasols moeten dagelijks gereinigd worden met water om het zand en zout te verwijderen om de motoren te laten functioneren. Ter onderbouwing verwijst Moeke naar de door haar overgelegde productie 14.
  • Onderdelen blijven uit de parasols vallen en materialen blijven scheuren. Ter onderbouwing verwijst Moeke naar de door haar overgelegde producties 11, 12, 15, 16 en 19 t/m 25.
Ter onderbouwing van haar stelling beroept Moeke zich verder op het door haar als productie 35 overgelegde rapport van 10 maart 2023 van dhr. [naam] en de door haar als productie 30 overgelegde lijst van afnemers van de CoverQ met gemelde reparaties.
4.7.
IGC betwist gemotiveerd dat de parasols niet gebruiksvriendelijk en onderhoudsvrij zijn. Gelet hierop had het op de weg van Moeke gelegen haar stelling nader te concretiseren. Moeke kan niet volstaan met een algemene stelling. Ten aanzien van het onderhoud geldt dit temeer nu in de brochure (productie 3 van Moeke) staat vermeld dat wordt aanbevolen om eens per jaar een onderhoudsbeurt te laten uitvoeren en in de handleiding van de CoverQ staat vermeld dat er onderhoud aan de parasols moet worden uitgevoerd. Moeke heeft haar stelling niet nader onderbouwd, zodat deze wordt verworpen.
Voor zover Moeke bedoelt dat er vanwege de overige gestelde gebreken geen sprake is van een gebruiksvriendelijke parasol geldt dat uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt dat er geen gebreken zijn.
4.8.
IGC betwist dat de parasols dagelijks moeten worden gereinigd. IGC voert op de mondelinge behandeling aan dat het reinigen met water alleen nodig is na een (zware) storm en niet dagelijks. Moeke betwist dit niet. Moeke stelt niet dat het spoelen met water na een (zware) storm als een gebrek kan worden aangemerkt. De stelling van Moeke wordt dan ook als onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd.
4.9.
IGC betwist dat de overige gestelde punten gebreken zijn.
IGC voert aan dat er bij de oplevering (en voor de stormschade) een beperkt aantal opleveringspunten waren en dat deze punten door IGC zijn opgelost of van oplossing zijn voorzien. IGC verwijst er onderbouwing naar de door haar als productie 5 overgelegde e-mail van IGC van 17 september 2020.
IGC voert aan dat de problemen die na de storm zijn gemeld niet het gevolg zijn van een gebrek aan de parasols maar het gevolg zijn van onvoldoende onderhoud en de storm. Door de storm zijn er parasols scheef gaan staan. Of de stormschade goed door Promat is hersteld is niet gebleken en deugdelijk herstel is nodig voor een goede werking van de parasols, aldus IGC. Ten aanzien van het onderhoud verwijst IGC naar de handleiding van de CoverQ waarin op pagina 10 ten aanzien van het onderhoud van het frame staat dat verontreiniging moet worden verwijderd en de spindel en scharnierende delen schoongemaakt en licht ingevet moeten worden. Dit heeft Moeke volgens IGC nagelaten.
4.10.
Gelet op het verweer van IGC ligt het op de weg van Moeke om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat er voor de storm sprake was van zodanige gebreken dat zij heeft gedwaald. Dit heeft Moeke echter nagelaten. Op de mondelinge behandeling stelt Moeke – desgevraagd – dat er voor de storm pennen en bouten uit de baleinen vielen. Ter onderbouwing verwijst Moeke naar haar producties 11 en 12. In reactie hierop stelt IGC dat deze problemen zijn opgelost. Moeke verklaart vervolgens dat de problemen inderdaad zijn opgelost (maar niet heel snel). In het licht hiervan had Moeke feiten en omstandigheden dienen te stellen waaruit blijkt dat geen sprake is van opleveringspunten maar van een gebrek. Dit heeft Moeke nagelaten. Dat de parasols voor de storm gebreken hadden is door Moeke onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.11.
Dat de parasols na de storm gebreken hadden blijkt volgens Moeke uit:
  • de e-mail 24 september 2020: ritssluiting kapot (productie 15)
  • de e-mail 26 september 2020: 4 moeren op het terras gevonden (productie 16)
  • de e-mail 5 juli 2021: 7 goten zijn kapot (productie 19)
  • de e-mail 4 augustus 2021: verzoek contact op te nemen (productie 20)
  • de e-mail 20 augustus 2021: twee parasols die niet open gaan (productie 21)
  • de e-mail 4 november 2021: 12 parasols werken niet meer (productie 22)
  • de e-mail 23 november 2021: over de gerepareerde parasols (productie 23)
  • de e-mail 29 november 2021: filmpje van parasols waaraan onderhoud is gepleegd (productie 24)
  • de e-mail 4 december 2021: bouten, moeren en lampen vallen eruit (productie 25).
4.12.
Moeke stelt dat de parasols na de storm wel zijn hersteld. Ter onderbouwing verwijst Moeke naar de door haar als productie 14 overgelegde e-mail van 1 september 2020.
IGC voert daartegen aan dat de in de e-mail genoemde werkzaamheden zogenaamde noodreparaties waren en dat de (door de verzekeraar gedekte) volledige herstelwerkzaamheden eind oktober 2020 nog door Promat moesten plaatsvinden. Op de mondelinge behandeling is dit niet door Moeke betwist. Gelet hierop ligt het op de weg van Moeke om te stellen wanneer de volledige herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd en welke herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Dit geldt temeer nu Moeke niet betwist dat er parasols door de storm scheef zijn komen te staan en dat dit probleem nog steeds niet is hersteld. Moeke heeft haar stelling echter niet onderbouwd.
4.13.
Verder stelt Moeke niet dat zij het in de gebruiksaanwijzing genoemde onderhoud (verwijderen verontreiniging en schoonmaken van de spindel en scharnierende delen) aan het frame heeft verricht.
4.14.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat Moeke geen onderhoud aan het frame heeft verricht en dat er na de storm geen herstelwerkzaamheden aan de parasols hebben plaatsgevonden. Moeke stelt niet dat de CoverQ bestand moet zijn tegen een (zware) storm. In het licht hiervan is de omstandigheid dat er na de storm meldingen zijn gedaan over problemen met de parasols, op zichzelf een onvoldoende onderbouwing van de stelling dat de parasols gebrekkig zijn.
4.15.
Moeke stelt nog dat het voor de werking (het open en dicht gaan van de parasols) niet uitmaakt of de parasols al dan niet scheef staan, maar een nadere onderbouwing hiervan is door Moeke niet gegeven. Dit had echter wel op haar weg gelegen, mede gelet op het gemotiveerde andersluidende standpunt van IGC. Aan deze stelling wordt dan ook voorbijgegaan.
4.16.
Moeke beroept zich verder op het door haar als productie 35 overgelegde rapport van 10 maart 2023 van dhr. [naam] .
Volgens Moeke blijkt hieruit het volgende:
  • De gebruikte componenten en materialen in alle onderzochte CoverQ’s zijn in veel gevallen verkeerd. De mast en lagerwerk en andere metalen onderdelen lijken veelal onvoldoende behandeld, of in elk geval is de kwaliteit van de gebruikte behandeling en de keuze voor de gebruikte materialen ontoereikend.
  • Er zijn sporen van corrosie en oxidatie zichtbaar. Ook zijn er metaaldeeltjes aangetroffen bij lagers en spinters dat wijst op het vreten van metaal onder invloed van gebrekkige werking en of oxidatie.
  • Op schanierpunten zijn verkeerde materialen gebruikt waardoor slijtage aan de constructie ontstaat met kans op vervolgschade aan scharnierarmen of aan het doek.
  • De gemonteerde motoren zijn niet waterdicht van constructie.
  • De electra componenten die in de mast zitten zijn niet geschikt voor het gebruikte doel, veelal niet waterdicht. De afdekplaten van de mast waarin de electra componenten zitten, sluiten bijna nergens. Daardoor komt er water in met gevaar voor kortsluiting. Er is corrosie, oxidatie en water met vuil zichtbaar in de mast.
  • Een parasol als de CoverQ’s is niet geschikt voor de locatie van Moeke. De wind is te sterk en de invloed van zand en zeewater is te groot, daar kan de CoverQ niet tegen. In de jarenlange ervaring van de deskundige heeft hij nooit zo’n parasol aan het strand gezien. Concurrenten verkopen zulke parasols dan ook niet voor gebruik aan locaties als de boulevard in Scheveningen.
  • De CoverQ is niet geschikt voor plaatsing bij Moeke aan de Boulevard van Scheveningen; het ontwerp en de uitvoering zijn niet bestand tegen de invloeden van zee, wind, zout en strand.
4.17.
Dit is onvoldoende. De door Moeke gestelde gebreken zoals vermeld in rechtsoverweging 4.11 (het niet open en dicht gaan van de parasols; gevallen moeren, bouten en lampen; kapotte ritssluiting en goten) worden in het rapport niet als gebreken genoemd. Uit het rapport blijkt ook niet dat de in het rapport genoemde (mogelijke) problemen de oorzaak zijn van de door Moeke gestelde gebreken. De stelling van Moeke wordt dus niet door het rapport onderbouwd.
4.18.
Moeke verwijst daarnaast nog naar de door haar als productie 30 overgelegde lijst van afnemers van de CoverQ met gemelde reparaties. Ook dit is onvoldoende. Uit de overgelegde lijst met afnemers blijkt niet wat de reden is van de uitgevoerde werkzaamheden; zijn het reparaties van gebreken aan de parasols zoals Moeke stelt of is het onderhoud of herstel van schade door storm, derden of verkeerd gebruik zoals IGC stelt. Moeke had haar stelling nader dienen te onderbouwen. Dit heeft zij echter nagelaten.
4.19.
Dat de CoverQ’s gebrekkig zijn is door Moeke dus onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het beroep op dwaling slaagt daarom niet. Er is daarom geen grond om de koopovereenkomst te vernietigen.
non-conformiteit
4.20.
Moeke stelt dat de CoverQ’s niet beantwoorden aan de koopovereenkomst omdat ze ongeschikt blijken te zijn voor normaal gebruik en ook voor het bijzonder gebruik in Scheveningen. Gelet op de uitlatingen van IGC en de hoogte van de koopsom mocht Moeke ervan uitgaan dat de CoverQ’s wel geschikt waren.
4.21.
De stelplicht en de bewijslast van de non-conformiteit rusten conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op Moeke die zich immers beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde non-conformiteit (ontbinding van de koopovereenkomst).
4.22.
Aan haar stelling dat sprake is van non-conformiteit legt Moeke dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag als aan haar beroep op dwaling. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de parasols gebrekkig zijn, slaagt het beroep op non-conformiteit evenmin. De koopovereenkomst is dus niet rechtsgeldig door Moeke bij de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, ontbonden.
de vorderingen
4.23.
Nu de koopovereenkomst tussen partijen (nog) bestaat is Moeke gehouden haar verplichting tot betaling aan IGC van de laatste drie termijnen van in totaal € 36.417,54 te voldoen.
4.24.
Tegen de door IGC gevorderde wettelijke handelsrente over voornoemd bedrag (tot 1 november 2022 berekend op een bedrag van € 6.075,41) is geen verweer gevoerd. Deze zal dan ook worden toegewezen.
4.25.
Tegen de door IGC gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 1.154,22 is geen verweer gevoerd en deze kosten zullen worden toegewezen.
4.26.
De door IGC gevorderde opheffing van het door Moeke gelegde conservatoire beslag zal eveneens worden toegewezen. Moeke heeft blijkens het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir (derden)beslag dezelfde feiten en omstandigheden aan dit verzoek ten grondslag gelegd als aan haar vorderingen in reconventie. Nu die vorderingen worden afgewezen, is beslag gelegd voor niet-bestaande vorderingen. Feiten en omstandigheden op grond waarvan een afweging van de wederzijdse belangen tot een ander oordeel leidt, zijn niet gesteld.
4.27.
De reconventionele vorderingen van Moeke zullen worden afgewezen.
4.28.
Moeke is in conventie en in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
In conventie worden de kosten aan de zijde van IGC begroot op:
- dagvaarding € 108,41
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (2,0 punten × tarief € 1.214,00)
- nakosten
€ 139,00
Totaal € 5.512,41
In reconventie worden de kosten aan de zijde van IGC begroot op:
- salaris advocaat € 1.929,00 (2,0 punten × factor 0,5 x tarief € 1.929,00)
- nakosten
€ 139,00
Totaal € 2.068,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt Moeke om aan IGC te betalen een bedrag van € 43.646,17 (drieënveertigduizendzeshonderdzesenveertig euro en zeventien cent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 36.417,54 met ingang van 1 november 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
heft op het door Moeke ten laste van IGC gelegde conservatoire (derden)beslag,
5.3.
veroordeelt Moeke in de proceskosten van € 5.512,41, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet Moeke € 46,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt Moeke in de proceskosten van € 2.068,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet Moeke € 46,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.