Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partijen
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld en mishandeling van buitengewoon opsporingsambtenaren. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 april 2024, waarbij de officier van justitie, J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd op 10 oktober 2021 in een trein openlijk geweld te hebben gepleegd tegen de buitengewoon opsporingsambtenaren [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangiften van de boa's niet voldoende bewijs boden voor de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de handelingen van de verdachte, zoals het duwen van een telefoon in het gezicht van [benadeelde 1], niet samen met anderen zijn gepleegd en dat er geen sprake was van openlijk geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.
Daarnaast vorderden de benadeelde partijen schadevergoeding, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen. De rechtbank bepaalde dat zij hun vorderingen bij de burgerlijke rechter konden indienen. De kosten van de verdachte werden begroot op nihil. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2024 door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier.