ECLI:NL:RBZWB:2024:2694

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
02/277379-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld tegen buitengewoon opsporingsambtenaren met taakstraf

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld in vereniging tegen buitengewoon opsporingsambtenaren. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 april 2024, waarbij de officier van justitie, J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 10 oktober 2021 op het station in Roosendaal samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen meerdere buitengewoon opsporingsambtenaren. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, ondanks dat de handelingen niet op camerabeelden zichtbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat dit geweld zichtbaar was voor omstanders.

De rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen bij niet-naleving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder vier buitengewoon opsporingsambtenaren. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen deels toewijsbaar waren, maar dat sommige onderdelen onvoldoende onderbouwd waren. De totale schadevergoeding die aan de benadeelde partijen werd toegewezen, bedroeg € 1.944,30 voor [benadeelde 1], € 217,- voor [benadeelde 4], € 579,- voor [benadeelde 2] en € 500,- voor [benadeelde 3]. De rechtbank benadrukte dat hulpverleners en opsporingsambtenaren beschermd moeten worden tegen geweld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/277379-21
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2024, waarbij de officier van justitie, J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen buitengewoon opsporingsambtenaren [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat verdachte geen significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld op het station heeft geleverd. De ten laste gelegde handelingen zijn niet op de camerabeelden te zien en er is geen of onvoldoende ander bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen in de bijlage volgt dat verdachte op 10 oktober 2021 op het station in Roosendaal was. Kort gezegd heeft hij daar samen met [medeverdachte 1] geprobeerd de aanhouding van hun vriend [medeverdachte 2] te belemmeren.
De rechtbank stelt met de verdediging vast dat de verweten handelingen niet op de camerabeelden te zien zijn. Dit staat echter niet aan een bewezenverklaring van de handelingen in de weg. Uit de verschillende overige camerabeelden in onderlinge samenhang bekeken volgt dat het incident langer heeft geduurd dan het deel dat door de omstander is gefilmd. Hoewel de aangiftes van de buitengewoon opsporingsambtenaren niet exact hetzelfde beschrijven, ondersteunen zij elkaar wel op essentiële onderdelen. Het is bovendien logisch dat aangevers in de chaos op de trap niet allemaal hetzelfde hebben kunnen zien. Uit de beschrijvingen volgt duidelijk dat de handelingen van verdachte zeker niet de-escalerend maar juist gewelddadig en aanvallend waren. Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage acht de rechtbank de verweten geweldshandelingen tegen de genoemde buitengewoon opsporingsambtenaren wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank stelt vast dat deze handelingen allemaal door verdachte zelf zijn gepleegd.
[medeverdachte 1] heeft daarbij nog andere handelingen gepleegd. Hoewel het opmerkelijk is dat de handelingen van [medeverdachte 1] niet in de tenlastelegging van openlijk geweld in vereniging bij verdachte zijn opgenomen, betekent dit niet dat het openlijke geweld als geheel niet in vereniging is gepleegd. Verdachte en [medeverdachte 1] hadden een gezamenlijk doel, namelijk hun vriend bevrijden. Om dat voor elkaar te krijgen bleven zij samen steeds weer de buitengewoon opsporingsambtenaren aanvallen. Dit alles gebeurde op een relatief klein tussenplateau van een trap. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] elkaar duidelijk konden zien en horen en zich dus ook bewust waren van wat de ander deed. Met de in de bewezenverklaring genoemde handelingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld in vereniging tegen de genoemde personen. Dit geweld was duidelijk zichtbaar voor een behoorlijk aantal omstanders.
Alles overwegende acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 oktober 2021 te Roosendaal met een ander, op of aan de openbare weg, te weten op het station in Roosendaal, een voor het publiek toegankelijke plaats,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten buitengewoon opsporingsambtenaren [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] door een of meerdere malen
- [benadeelde 1] te trappen en
- [benadeelde 2] uit te schelden door te roepen “kankerhomo” en “kankerlijer” of woorden van gelijke strekking en
- [benadeelde 2] te slaan tegen de borst en
- te springen op de rug van [benadeelde 3] en
- aan het steekwerend vest te trekken van [benadeelde 3] en
- een slaande beweging te maken met de vuist naar het gezicht en hoofd van [benadeelde 3] en
- te trappen in de nek van [benadeelde 4] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt te volstaan met een lagere taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in vereniging tegen vier buitengewoon opsporingsambtenaren die op 10 oktober 2021 voor de Nederlandse Spoorwegen aan het werk waren. Tijdens deze werkzaamheden zagen zij zich genoodzaakt een vriend van verdachte en van medeverdachte aan te houden. Die aanhouding van die vriend werd aanzienlijk bemoeilijkt door verdachte en medeverdachte. Ook een andere vriend heeft zich niet onbetuigd gelaten, zij het dat zijn handelingen niet met geweld gepaard gingen. Keer op keer bleven verdachte en de medeverdachte zich zeer hinderlijk met de aanhouding bemoeien en de buitengewoon opsporingsambtenaren aanvallen. Tekenend is hierbij de verklaring van onafhankelijk [getuige] die benoemt dat het NS-personeel heel tolerant en geduldig was ondanks het gedrag van verdachte en zijn vrienden. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een ernstig feit. Van hulpverleners en opsporingsambtenaren blijf je af.
Uit de LOVS-oriëntatiepunten volgt dat voor openlijk geweld met letsel in beginsel een taakstraf van 150 uren passend wordt gevonden. Daarnaast werkt het feit dat er sprake is van geweld tegen buitengewoon opsporingsambtenaren strafverzwarend. Aan de andere kant houdt de rechtbank er rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is. Verder stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met zes maanden is overschreden. Zij zal hier rekening mee houden bij de bepaling van de straf.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank legt daarom aan verdachte een taakstraf van 120 uren op. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht wordt hierop bij de tenuitvoerlegging in mindering gebracht, naar rato van 2 uur per dag. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De benadeelde partijen

Benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 20.958,46,- voor het ten laste gelegde feit. De vordering is opgebouwd uit meerdere onderdelen namelijk:
  • € 4.160,- kosten voor huishoudelijke hulp;
  • € 3.354,16 kosten door verlies van arbeidsvermogen;
  • € 297,44 reiskosten;
  • € 454,72 medische kosten;
  • € 12.000,- smartengeld;
  • € 692,14 proceskosten voor het opstellen van het medische advies.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de post voor huishoudelijke hulp onvoldoende onderbouwd is. Ook de berekening van de kosten door verlies van arbeidsvermogen roept de nodige vragen op bij de rechtbank. De toelichting ter zitting heeft deze vragen niet weggenomen. Verdere behandeling van deze onderdelen van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard.
De reiskosten, de medische kosten en de proceskosten voor het opstellen van het medische advies zijn naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende onderbouwd. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Zij wijst de vergoeding van deze posten dan ook volledig toe.
Ten aanzien van het smartengeld stelt de rechtbank vast dat het grotendeels gebaseerd lijkt te zijn op feiten die niet aan verdachte zijn verweten, namelijk de gebeurtenissen in de trein. Hierdoor is niet eenvoudig voor het gehele bedrag vast te stellen dat er een rechtstreeks verband tussen het bewezen feit en het volledige bedrag aan smartengeld bestaat. De rechtbank schat daarom de schade als gevolg van de gebeurtenissen op het station zelf in en wijst een bedrag van € 500,- toe. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 1.944,30, waarvan € 752,16 voor materiële schade, € 500,- voor immateriële schade en € 692,14 voor proceskosten. Over dit bedrag zal de rechtbank ook de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening toewijzen.
Voor de overige delen wordt benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Die delen van de vordering kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 1.252,16 voor de materiële en immateriële schade. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling 22 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.
Benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van € 217,- voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 217,- voor immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Over dit bedrag zal de rechtbank ook de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening toewijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 1.152,- voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 579,-, waarvan € 79,- voor materiële schade en € 500,- voor immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Over dit bedrag zal de rechtbank ook de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening toewijzen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling 11 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 1.073,- voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,- voor immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Over dit bedrag zal de rechtbank ook de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening toewijzen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf, naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 1.944,30, waarvan € 752,16 voor materiële schade, € 500,- voor immateriële schade en € 692,14 voor proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] , € 1.252,16 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 22 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 217,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] , € 217,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 579,-, waarvan
€ 79,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] , € 579,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 11 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] , € 500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2024.
De voorzitter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.