ECLI:NL:RBZWB:2024:2684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
02/075397-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van verkeersdelict met geldboete en voorwaardelijke ontzegging rijbevoegdheid

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk en in ernstige mate schenden van de verkeersregels, wat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zou hebben veroorzaakt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D. Colak, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank achtte niet bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, dat betrekking had op artikel 5a WVW. De rechtbank concludeerde dat de verdachte meerdere verkeersfouten had gemaakt, zoals te hard rijden en het rechts inhalen van een voertuig, wat gevaar op de weg had veroorzaakt. De rechtbank legde een geldboete van € 1.000,- op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/075397-23
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2024, waarbij de officier van justitie mr. D. Colak en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en in ernstige mate schenden van de verkeersregels, waardoor levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, subsidiair ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar op de weg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor het primair ten laste gelegde. Er is geen sprake van roekeloos rijgedrag en dus ook niet van handelen zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW). Ook kan het vereiste dubbel opzet niet bewezen worden. Wel kan het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Primair is ten laste gelegd dat verdachte artikel 5a, eerste lid, WVW heeft overtreden. Om vast te kunnen stellen dat het verkeersgedrag van verdachte voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW moet de rechtbank beoordelen of verdachte met zijn verkeersgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, of (b) hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of (c) hij dat opzettelijk heeft gedaan en of (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) Schending van verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat verdachte meerdere verkeersfouten heeft gemaakt. Verdachte heeft veel te hard gereden en de auto van [verbalisant] rechts ingehaald, welke beide gedragingen hij zelf ook erkent. Ook is verdachte te dicht op zijn voorliggers gaan rijden, en heeft hij zijn auto opzettelijk naar de rijstrook naast hem gestuurd, waar [verbalisant] reed, die moest uitwijken naar de vluchtstrook.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte meer dan één keer rechts heeft ingehaald en ook niet dat hij meerdere voertuigen gevaarlijk heeft ingehaald, meermalen abrupte/hoekige stuurbewegingen heeft gemaakt en voertuigen van medeweggebruikers heeft afgesneden. De rechtbank ziet deze gedragingen namelijk niet terug op de door de verdediging overgelegde en ter zitting bekeken beelden van de dashcam van de auto van verdachte, terwijl die gedragingen daarop wel zichtbaar zouden moeten zijn geweest, gelet op de volgorde van gebeurtenissen die [verbalisant] heeft beschreven. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte een stopteken heeft genegeerd. [verbalisant] heeft beschreven dat hij, rijdende in zijn eigen auto, gebaren heeft gemaakt. Nog daargelaten dat verdachte heeft verklaard niet te hebben gezien dat [verbalisant] een politieambtenaar (in functie) was, kan dit niet worden gelijk gesteld aan een stopteken.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
De door verdachte verrichte gedragingen zijn, ook in samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat daarmee kan worden gesproken van een ernstige schending van de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a WVW. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair is ten laste gelegd dat verdachte artikel 5 WVW heeft overtreden. Dit acht de rechtbank wel bewezen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn rijgedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer op de weg heeft gehinderd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair
op 13 maart 2023 te Kruiningen, gemeente Reimerswaal,
in elk geval in Nederland,als
bestuurder van een voertuig (personenauto merk BMW type I-4), daarmee rijdende
op de weg,
- meermalen met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid heeft gereden, en
-
eenzich op de A58 bevindende weggebruiker rechts heeft ingehaald en
- meermalen (met een hoge snelheid) te dicht op zijn voorliggers is gaan rijden en
- zijn voertuig opzettelijk in de richting van het op de rijstrook naast hem rijdende
voertuig van zijn medeweggebruiker [verbalisant] heeft gestuurd, waardoor die [verbalisant]
moest uitwijken naar de vluchtstrook om een aanrijding te voorkomen,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Daarbij merkt de rechtbank het ontbreken van de toevoeging “in elk geval in Nederland” bij het subsidiair ten laste gelegde feit aan als een kennelijke omissie. Het is volstrekt helder – ook voor verdachte – dat zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde betrekking heeft op dezelfde gedragingen verricht op dezelfde plaats en tijd. Bij het primair ten laste gelegde is na “te Kruiningen, gemeente Reimerswaal” wel “in elk geval in Nederland” toegevoegd. De rechtbank leest dit in bij het subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, uitgaande van een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaar en een geheel voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die het rijbewijs al ingevorderd en ingehouden is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte een geldboete op te leggen, gecombineerd met een deels voorwaardelijke rijontzegging, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte niet langer is dan de tijd die verdachte het rijbewijs al kwijt is geweest. Subsidiair wordt een taakstraf bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurder van een auto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. Zo heeft hij de toegestane maximumsnelheid overschreden, een auto rechts ingehaald, dicht op andere voertuigen gereden en heeft hij zijn auto naar de rijstrook naast hem gestuurd, waar een andere weggebruiker reed. Verdachte heeft door zijn rijgedrag de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en het verkeer op de weg gehinderd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 28 februari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat een geldboete van € 1.000,- voldoende recht doet aan de ernst van het feit. Daarnaast legt zij aan verdachte op een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en met aftrek van de tijd die zijn rijbewijs al ingevorderd en ingehouden is geweest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1.000,= (duizend euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 (twintig) dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 (zes) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2024.