ECLI:NL:RBZWB:2024:2682

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
02/306291-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voorhanden hebben van vuurwapen en patroonmagazijn en bedreiging met een vuurwapen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2024, is de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en een patroonmagazijn, alsook van bedreiging met een vuurwapen. De feiten vonden plaats tussen 17 en 19 november 2023. De verdachte heeft in deze periode een vuurwapen en een patroonmagazijn voorhanden gehad en heeft op 19 november 2023 de [slachtoffer] bedreigd met dit vuurwapen. De rechtbank heeft de zaak op 11 april 2024 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, het aantreffen van het vuurwapen en verklaringen van getuigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van de verdachte over de bedreiging met het vuurwapen niet geloofwaardig was, vooral gezien de omstandigheden van de zaak en de verklaringen van de [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met bijzondere voorwaarden en een taakstraf.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, het recidiverisico van de verdachte en zijn bereidheid om aan zijn problematiek te werken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 182 dagen, waarvan 165 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan gedragsinterventies.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/306291-23
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D. Colak, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode van 17 november 2023 tot en met 19 november 2023 een vuurwapen en een patroonmagazijn voorhanden heeft gehad;
2. op 19 november 2023 [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft bedreigd met een vuurwapen en daarbij dreigende woorden heeft geuit.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich ten aanzien het onder 1 ten laste gelegde feit op de bekennende verklaring van verdachte, het aantreffen van het vuurwapen bij verdachte en het proces-verbaal van beschrijving en categorisering van het wapen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit baseert de officier van justitie zich op de verklaring van [getuige] , de WhatsAppberichten en de verklaring van verdachte dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat dit bewezen kan worden verklaard.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit bepleit en wijst daarbij op de omstandigheid dat [slachtoffer] geen aangifte heeft gedaan en verwijst naar de verklaring van [slachtoffer] bij de politie. [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij de WhatsAppberichten die zij naar haar moeder heeft verstuurd, heeft verzonnen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd. De rechtbank hecht aan deze verklaring geen geloof. Verdachte heeft erkend dat hij en [slachtoffer] een heftige ruzie hadden en dat hij erg dronken was. [slachtoffer] heeft de ochtend na het incident haar moeder geappt dat verdachte een pistool op haar had gericht, daarbij aan haar buik had gezeten - zij was zwanger - en had gezegd “nog even en dan zijn wij met zijn tweetjes”. Die middag heeft de politie ook daadwerkelijk een vuurwapen bij verdachte aangetroffen, terwijl hij in de woning van [slachtoffer] was. Weliswaar heeft [slachtoffer] negen dagen later bij de politie verklaard dat wat zij had geappt niet waar was, maar daaraan gaat de rechtbank voorbij, in aanmerking genomen dat uit de verklaring niet duidelijk is geworden waarom zij hierover tegen haar moeder zou hebben gelogen. Daarbij komt dat [slachtoffer] in haar verklaring bij de politie vooral benadrukt dat zij het erg vond dat zij de reden was dat verdachte nog steeds vast zat, dat zij en verdachte weer dagelijks contact hadden en zij de relatie met verdachte nog een kans wilde geven omdat ze zwanger van hem was. Het voorgaande maakt haar verklaring bij de politie over de ten laste gelegde gebeurtenissen minder geloofwaardig ten opzichte van de verstuurde WhatsAppberichten aan haar moeder, die op de rechtbank authentiek en betrouwbaar overkomen. De rechtbank acht daarmee het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
in de periode van 17 november 2023 tot en met 19 november 2023 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, van het merk BBM (fabrieksmerk Bruni), type 315, kaliber 6,35 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- een wapenonderdeel als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een patroonmagazijn, merk onbekend, onder andere geschikt voor kogelpatronen van het kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad;
2
hij op 19 november 2023 te [plaats] [slachtoffer] (terwijl zij zwanger is) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vuurwapen (te weten een pistool van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie)
opvoornoemde [slachtoffer] te richten en door aan de buik te zitten van voornoemde [slachtoffer] en die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Nog even en dan zijn wij met z'n tweetjes".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn destijds zwangere partner in haar eigen woning op ernstige wijze bedreigd door een vuurwapen op haar te richten, aan haar buik te zitten en daarbij dreigende woorden te uiten. De zoon van het slachtoffer was op dat moment ook in de woning aanwezig. Verdachte heeft door zijn handelen het slachtoffer angst aangejaagd. Het vuurwapen had hij al een aantal dagen in zijn bezit. Verdachte had zich moeten realiseren dat het voorhanden hebben van een vuurwapen tot een levensgevaarlijke situatie had kunnen leiden. Dit temeer nu het wapen in de woning lag terwijl er in de woning een minderjarig kind verbleef.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 28 februari 2024, waaruit blijkt dat hij in 2023 is veroordeeld voor zware mishandeling en openlijke geweldpleging en in 2021 voor uitgaansgeweld. Verdachte heeft uit deze veroordelingen kennelijk geen lering getrokken.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies over verdachte van 28 maart 2023, waaruit volgt dat sprake is van een gemiddeld recidiverisico. De reclassering heeft het vermoeden dat sprake is van agressieproblematiek, die gerelateerd is aan het middelengebruik van verdachte en zijn delictgedrag. Middels diagnostisch onderzoek, behandeling en het volgen van trainingen zal het recidiverisico naar verwachting afnemen. Verdachte is al gestart met een BORG-training en aangemeld voor ambulante behandeling. De reclassering adviseert bij veroordeling van verdachte aan hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie agressiebeheersing (BORG-training), gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandelverplichting, een alcoholverbod en meewerken aan middelencontrole. Verdachte heeft ter terechtzitting zich bereid verklaard om zich aan alle voorwaarden te houden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. De rechtbank zal echter ten gunste van verdachte rekening houden met de omstandigheid dat hij sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis gedurende een periode van vier maanden geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, samen met zijn partner de zorg voor hun pasgeboren kind draagt en een vaste baan heeft, die hij mogelijk kwijtraakt als hij opnieuw vast komt te zitten. De rechtbank zal daarom het grootste deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en om te bewerkstelligen dat hij werkt aan zijn problematiek, zal de rechtbank daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen op 17 dagen, gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zodat hij nu niet opnieuw gedetineerd raakt. Om recht te doen aan de ernst van de feiten acht de rechtbank het daarnaast passend om aan verdachte een taakstraf van 120 uur op te leggen, te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis indien hij de taakstraf niet naar behoren uitvoert.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen, waarvan 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat:
* verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Emergis Verslavingszorg op het adres Vrijlandstraat 33e te Middelburg en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Emergis Forensische Zorg Zeeland, of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling worden gegeven, ook wanneer dit het innemen van medicijnen inhoudt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal (blijven) deelnemen aan de BORG-training, of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich dient te houden aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie ‘leefstijltraining middelengebruik’, of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelen gebruik, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich dient te houden aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol;
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het alcoholverbod en meewerkt aan controle van drugsgebruik om het gebruik daarvan te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
-veroordeelt verdachte voorts tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2024.