ECLI:NL:RBZWB:2024:2681

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
02-341654-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van de ISD-maatregel voor verdachte die etenswaren heeft gestolen bij tankstation

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2024, is de verdachte beschuldigd van diefstal van etenswaren bij een tankstation in Tilburg op 27 december 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De verdachte, geboren in 1997 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van broodjes en drinken, en BTWEEN repen, die toebehoorden aan Total Nederland Servauto. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstal, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er geen sprake was van een oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening.

De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke ISD-maatregel gevorderd, gezien de vele eerdere delicten van de verdachte en de hoge kans op herhaling. De verdediging heeft zich verzet tegen deze maatregel, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de reclasseringsrapporten en het gedrag van de verdachte, dat als hinderlijk en onacceptabel werd ervaren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verdachte voor de duur van twee jaar te plaatsen in een inrichting voor stelselmatige daders, met de hoop dat deze maatregel zal bijdragen aan gedragsverandering en het verminderen van recidive. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-341654-23
vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ( [land] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. R. El Bellaj, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat hij op 27 december 2023 etenswaren heeft gestolen bij een Total tankstation in Tilburg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de processen-verbaal van de politie en de aangifte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat verdachte de kans niet heeft gekregen de etenswaren af te rekenen. Er was geen sprake van diefstal nu het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening ontbrak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht gelet op in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de op de tenlastelegging beschreven etens- en drinkwaren heeft gestolen bij het tankstation.
Dat er geen sprake was van oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening zoals de verdediging stelt, volgt de rechtbank niet. Verdachte heeft de goederen in de winkel genuttigd en toen hij werd aangesproken door het personeel heeft hij niet gezegd dat hij nog van plan was de goederen te gaan betalen en ook niet later op het politiebureau. Dit heeft hij pas bij de rechter-commissaris verklaard. Daarnaast was verdachte volgens [getuige] en de verbalisanten die week al eerder bij hetzelfde tankstation geweest en toen had hij ook goederen gegeten en gedronken zonder te betalen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 december 2023 te Tilburg broodjes en drinken en BTWEEN repen, die aan Total Nederland Servauto, toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich tegen het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel omdat hij niet eerder een kans heeft gekregen op een hulpverleningstraject. Er is slechts één keer eerder een reclasseringstoezicht opgelegd en die mogelijkheid dient nu nog nader te worden onderzocht. Verdachte is volgens de raadsman bereid mee te werken aan een langdurige klinische opname. Er zijn daarnaast nog andere civiele mogelijkheden en er heeft geen persoonlijkheidsonderzoek plaatsgevonden, zodat het voor een ISD-maatregel nog te vroeg is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van broodjes, drinken en repen bij een tankstation. Het personeel van het tankstation had enkele dagen eerder ook overlast van verdachte die daar toen had gebedeld en ook had gegeten zonder de etenswaren af te rekenen. Verdachte heeft een winkelverbod gekregen, maar hij weigerde dit te tekenen. De diefstal van etenswaren is een hinderlijk feit. Daarop aangesproken deed verdachte alsof hij de mensen die hem aanspraken niet hoorde. Ook heeft hij tegen aangeefster gescholden.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij vele malen eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten. Ook houdt de rechtbank rekening met de reclasseringsrapporten van 23 januari 2024 en 19 februari 2024 die over verdachte zijn opgemaakt. Daaruit komt onder meer naar voren dat verdachte in de afgelopen periode herhaaldelijk met de politie in aanraking kwam vanwege overlastgevend gedrag. Het is niet mogelijk gebleken om een diagnose te stellen, maar de rapporteurs namen in hun rapport op dat verdachtes vreemde gedrag lijkt voort te komen uit psychische of psychiatrische problematiek. Verdachte werkte niet mee aan rapportages bij het NIFP waardoor geen diagnose gesteld kon worden. Verdachte is één keer eerder klinisch opgenomen, maar is daar na enige tijd weggestuurd vanwege zijn houding. Het gevaar op herhaling wordt ingeschat op groot. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen, omdat gedragsverandering en recidivebeperking alleen nog binnen dat dwingende kader haalbaar wordt geacht.
Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt de wet een aantal eisen. De rechtbank stelt vast dat aan die eisen van artikel 38m, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wordt voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De feiten zijn ook begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist. Tot slot wordt ook aan de vereisten uit de richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers voldaan.
De vraag die hier voorligt is of er - anders dan de ISD-maatregel - nog mogelijkheden zijn om het risico op recidive van verdachte te beperken. De ISD-maatregel is immers een ultimum remedium.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de rapporten van de reclassering erg beknopt zijn.
Vanwege grensoverschrijdend gedrag van verdachte naar de deskundige toe, heeft de reclassering op voorhand te kennen gegeven dat de deskundige niet op zitting zou verschijnen. Een waarnemend collega heeft namens de reclassering telefonisch vragen beantwoord. Op de vraag waarom een voorwaardelijke ISD-maatregel geen optie was, kon de deskundige geen concreet antwoord geven. Wel heeft hij opgemerkt dat door de houding van verdachte de eerdere klinische opname is mislukt. Ook heeft de deskundige aangegeven dat een strak kader nodig is om te kunnen komen tot gedragsverandering.
Verdachte recidiveert veelvuldig en de vele veroordelingen en de eerder geprobeerde interventie hebben niet voor een gedragsverandering gezorgd. Nu er geen diagnose gesteld is, en verdachte ook niet heeft willen meewerken aan onderzoek daarnaar, is het ook niet mogelijk om het gedrag van verdachte op de juiste wijze te interpreteren. Het grensoverschrijdende gedrag van verdachte heeft de reclassering ernstig beperkt in de mogelijkheid te rapporteren. Verdachte heeft ook op zitting vreemd en onacceptabel gedrag vertoond, waarbij hij zich zelfbepalend en onaangepast gedroeg, zelfs ten aanzien van zijn raadsman die hij probeerde af te kappen tijdens diens pleidooi.
Verdachte is één keer eerder klinisch opgenomen bij FPA De Mare, maar is toen weggestuurd omdat hij zich niet behandelbaar opstelde. Verdachte stelde zich dreigend op naar het personeel en bemiddeling van de reclassering was niet mogelijk omdat hij weigerde met de reclassering te praten. Er is ook toen geen diagnostiek afgenomen of behandeling opgestart. Na iets minder dan tweeëneenhalve maand is verdachte reeds ontslagen uit de kliniek vanwege zijn onhandelbare gedrag.
Het opleggen van een nieuwe klinische opname kan alleen slagen als verdachte meewerkt aan de hulpverlening. De rechtbank ziet niet in dat verdachte nu wel zal meewerken aan voorwaarden die bij een voorwaardelijke straf, dan wel een voorwaardelijke ISD-maatregel worden opgelegd. De rechtbank acht daarom alleen het strakke kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel hiervoor geschikt. Bij de behandeling in het kader van deze ISD-maatregel is sprake van een grotere mate van dwang dan bij behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf of bijvoorbeeld een zorgmachtiging. Daarnaast is de ISD maatregel met name gericht op langdurige insluiting ter bescherming van de maatschappij tegen zeer actieve veelplegers. Dat betekent dat een ISD-maatregel ook aangewezen is wanneer verdachte volhardt in zijn weigering om mee te werken aan de geboden hulpverlening. De rechtbank hoopt echter dat verdachte gaat meewerken en dat de maatregel zal bijdragen aan het oplossen of verlichten van de problematiek van verdachte, zodat dit eveneens een beveiligingseffect op de maatschappij zal hebben.
De rechtbank is op grond van de bevindingen uit de rapporten van de reclassering, de toelichting hierop van de deskundige ter zitting en hetgeen ter zitting is geconstateerd en besproken van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren wenselijk en noodzakelijk is en zal deze maatregel daarom aan verdachte opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 310, van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 april 2024.
Mrs. Schnitzler-Strijbos en Verschueren zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.