ECLI:NL:RBZWB:2024:268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 20-9674
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 8 oktober 2020, waarin haar WIA-uitkering per 19 november 2020 werd beëindigd. Op 4 oktober 2023 heeft het UWV een gewijzigd besluit genomen, waarbij verzoekster in aanmerking werd gebracht voor een IVA-uitkering per dezelfde datum. Na dit gewijzigde besluit heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geoordeeld dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen en heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 3.435,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarnaast heeft de rechtbank de kosten voor een medisch adviseur in aanmerking genomen, waarbij de vergoeding voor het deskundigenrapport is vastgesteld op € 2.765,00.

In totaal komt de vergoeding voor de proceskosten op € 6.200,50. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus op 18 januari 2024, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9674 WIA
uitspraak van 18 januari 2024 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. P.D. Koren,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 oktober 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 19 november 2020.
Op 4 oktober 2023 heeft het UWV een gewijzigd besluit op bezwaar genomen en eiseres per 19 november 2020 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 4 oktober 2023 dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.435,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).
Verder komen de door verzoekster genoemde kosten van het inschakelen van een deskundige voor vergoeding in aanmerking.
Verzoekster heeft verzocht om een vergoeding van de kosten van het medisch advies en aanvulling daarop van de door haar ingeschakelde deskundige [naam] van 1Medisch Advies. Medisch adviseur [naam] kan worden aangemerkt als deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Het opgemaakte rapport is een in verband met de beroepszaak uitgebracht rapport ter onderbouwing van de aangevoerde gronden over de medische belastbaarheid. De rechtbank is van oordeel dat inschakeling van deze deskundige in dit verband redelijk is. Alleen de kosten van de werkzaamheden van de deskundige komen voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de verzochte kosten geldt dat een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de Wet tarieven in strafzaken (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb). Op grond van artikel 3, eerste lid, van deze wet is in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Besluit) voor onderhavige werkzaamheden een tarief bepaald van ten hoogste € 134,04 per uur voor opdrachten vanaf 1 januari 2021 en
€ 136,19 per uur voor opdrachten vanaf 1 januari 2022, te vermeerderen met verschuldigde btw ex artikel 15 van het Besluit.
In artikel 9, eerste lid, van het Besluit geldt voor de vaststelling van de uurvergoeding als bedoeld in de artikelen 2, 3, 6, 7 en 8 een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur.
Uit de overgelegde facturen van 1Medisch Advies van 26 april 2021, van 25 april 2022 en van 6 juli 2022 blijkt dat er is gedeclareerd tegen een uurtarief van € 209,04 (in 2021) respectievelijk € 216,60 (in 2022). Deze tarieven overschrijden de maximale vergoeding.
Voor vergoeding komt in aanmerking voor de werkzaamheden van de medisch adviseur afgerond 14 uur naar het gemaximeerde tarief in 2021 (€ 134,04) en afgerond 3 uur naar het gemaximeerde tarief in 2022 (€ 136,19). De rechtbank stelt de vergoeding voor het deskundigenrapport daarom vast op € 2.765,00 (14 uur x € 134,04 + 21% btw en 3 uur x
€ 136,19 + 21% btw).
De kosten voor het opvragen van medische informatie bij de behandelaars van eiseres komen niet voor vergoeding in aanmerking.
De vergoeding bedraagt dan in totaal € 6.200,50.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 6.200,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 18 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.