In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] vorderde betaling van loon en wettelijke verhoging na een ziekmelding. De procedure begon met een dagvaarding op 27 maart 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 9 april 2024. Tijdens de behandeling heeft [eiseres] haar eis verminderd en vorderde zij onder andere de wettelijke verhoging van 50% over het loon van februari 2024, wettelijke rente, en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet verschenen was en dat de vordering tot betaling van loon spoedeisend was, vooral omdat [gedaagde] pas na de aanhangigheid van de procedure tot betaling was overgegaan. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW toegewezen, maar gematigd tot 25% vanwege de omstandigheden rondom de ziekmelding van [eiseres]. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente toegewezen. [Gedaagde] is veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.