4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Mishandeling
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte
[slachtoffer] op haar gezicht heeft geslagen of gestompt. Dit is met kracht gebeurd, gelet op het feit dat de bovenlip van [slachtoffer] flink was ingescheurd en zij drie van haar voortanden uit haar mond was verloren. Bovendien is gebleken dat verdachte verwondingen op zijn hand had, naar eigen zeggen als gevolg van de klap die hij heeft gegeven.
Zwaar lichamelijk letsel
Voor de beantwoording van de vraag of het letsel dat [slachtoffer] is toegebracht als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken, heeft de rechtbank – in lijn met vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ‒ de volgende factoren meegewogen: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. Ten aanzien van gebitsschade geldt, dat deze schade niet zonder meer kan worden beschouwd als zwaar lichamelijk letsel, omdat daarvoor nadere specifieke vaststellingen omtrent in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medisch of tandheelkundig ingrijpen noodzakelijk zijn.
Uit de medische gegevens volgt dat twee voortanden waren uitgeslagen/afgebroken en één snijtand nog aan een spalkje hing. Deze tand is ook verwijderd. Het was volgens de kaakchirurg niet mogelijk om de tanden terug te plaatsen. [slachtoffer] heeft meerdere operaties en behandelingen ondergaan bij de kaakchirurg van het [ziekenhuis] en bij haar tandarts. Zo moesten wortelresten worden verwijderd. De implantaatbehandeling bestond uit meerdere stappen. Het eerste half jaar na de mishandeling is [slachtoffer] meermalen door de kaakchirurg behandeld. De eerste weken na het incident heeft [slachtoffer] alleen vloeibaar voedsel kunnen eten. Zij heeft een tijdelijk bitje gekregen, totdat de implantaten konden worden geplaatst. Deze noodoplossing bracht veel ongemakken met zich mee. Pas in januari 2024 waren de implantaten gereed.
De kronen op implantaten en de implantaten zelf hebben een beperkte levensduur en zullen waarschijnlijk één of meermalen vervangen moeten worden.
Voorts is in de medische stukken opgenomen dat [slachtoffer] een (ontsierend) litteken aan haar lip behoudt vanwege de inscheuring.
Uit de beschreven medische toestand volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een dusdanige noodzaak tot een ingrijpende tandheelkundige behandeling en dermate ernstig en langdurig letsel dat dit zwaar lichamelijk letsel oplevert in de zin van artikel 300, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Noodweer?
De verdediging is van mening dat sprake is van een noodweersituatie, waarbij verdachte zijn dochter heeft moeten verdedigen.
Een geslaagd beroep op noodweer vereist een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed of een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe, waartegen noodzakelijke verdediging geboden is, zoals volgt uit artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht en de heersende jurisprudentie.
In dit kader houdt de rechtbank rekening met de feiten en omstandigheden voorafgaand aan het moment dat verdachte de klap heeft uitgedeeld.
Op 20 februari 2020 vierde [slachtoffer] met een groep carnaval in [plaats] . De bestelbus van deze groep werd die middag geparkeerd in de [straat] , op enkele meters afstand van de plaats waar de Mini Cooper van de dochter van verdachte stond geparkeerd en vlakbij de woning van verdachte. Na de carnavalsoptocht was de groep van [slachtoffer] teruggelopen naar de bus om daar spullen in te leggen. De dochter van verdachte, [dochter verdachte] , liep toen voorbij en maakte kenbaar dat ze van haar Mini af moesten blijven. Juist deze opmerking van [dochter verdachte] bracht een paar mensen uit de groep van [slachtoffer] op het idee om daarna onder de ruitenwissers van de Mini takjes en blikjes te leggen.
Aan het einde van de avond, omstreeks 23.30 uur, kwamen een paar mensen uit de groep (niet [slachtoffer] ) terug bij de bus. [dochter verdachte] hoorde dat vanuit de woning en ging naar beneden de straat op om “verhaal te halen”. Zij was boos en verdrietig over het feit dat er takjes en blikjes op haar auto waren gelegd. Zij werd vergezeld door haar vader en een vriend van hem. Er ontstond onenigheid tussen de twee groepjes. De oplopende gemoederen werden uiteindelijk door verdachte gesust. Een jongen uit de groep van [slachtoffer] ruimde de rotzooi op de auto op en het groepje van verdachte liep terug de woning in.
Tegen middernacht kwam [slachtoffer] zelf weer bij de bus terug. Ook anderen van haar groep waren daar aanwezig. [dochter verdachte] bemerkte dat er weer mensen buiten stonden en begaf zich naar het balkon van de woning. Ze herkende [slachtoffer] als de vrouw die ze die dag eerder bij de bus had gezien aan haar blauwe pruik. Er volgde een woordenwisseling. Door [dochter verdachte] en [slachtoffer] werd over en weer geroepen. Wie wat precies heeft geroepen is niet duidelijk geworden. Evenwel is evident dat er over vechten werd gesproken. Ook verdachte heeft dit gehoord, zoals hij zelf bij de politie heeft aangegeven.
Uit de verklaring van [dochter verdachte] volgt dat zij naar beneden wilde, kennelijk omdat ze van plan was te gaan vechten en dat zij vervolgens haar vader is gaan halen. Daarop renden zij allebei naar beneden, naar buiten. [dochter verdachte] heeft verklaard dat zij beneden een vrouw met een vuist op zich af zag komen en zij weg keek om de klap af te weren. Vervolgens keek ze terug en zag ze haar vader met die vrouw op de grond liggen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een schermutseling zag tussen zijn dochter en een ander persoon en hij daarop heeft ingegrepen. Verdachte heeft tijdens de verhoren in februari 2023 bij de politie, toen het voorval nog vers in het geheugen lag, niet verklaard dat er een vuist richting zijn dochter ging. Pas tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij zag dat iemand zijn dochter wilde slaan.
[slachtoffer] en [getuige 1] verklaren echter dat verdachte direct naar [slachtoffer] toeliep en haar uit het niets sloeg. Ook [getuige 2] verklaart niet dat [slachtoffer] iets zou hebben gedaan. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] [dochter verdachte] probeerde te slaan en er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van [dochter verdachte] of een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank dan ook niet aan noodweer toe. De gedragingen van zowel [dochter verdachte] als verdachte duiden er bovendien op dat zij samen de confrontatie met [slachtoffer] hebben opgezocht. Zij kozen beiden voor de aanval, voor een gevecht, door, nadat er over vechten was geschreeuwd, het appartement te verlaten, naar beneden te rennen en de confrontatie aan te gaan. Er was dus sprake van een in de kern gezien aanvallende houding van verdachte. Ook dit maakt dat geen sprake was van een noodweersituatie.
Conclusie
De rechtbank acht de tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.