Op 27 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] was eerder ingesteld op 30 juni 2020 en was voor het laatst verlengd tot 30 maart 2024. De GI verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat zij zich zorgen maakten over de ontwikkeling van [minderjarige] en de rol van de vader in haar leven. De ouders hadden onderling afspraken gemaakt over contactmomenten, maar de GI stelde dat de moeder onvoldoende ruimte gaf aan de vader en dat er een patroon zichtbaar was waarin de vader conflicten vermeed en de moeder de controle overnam.
De vader gaf aan dat hij blij was met het contact dat hij weer had met [minderjarige], maar dat hij behoefte had aan rust. De moeder stelde dat [minderjarige] niet langer in haar ontwikkeling werd bedreigd en vroeg om afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De Raad adviseerde om de ondertoezichtstelling te verlengen, zodat de ouders onder begeleiding van de GI tot een definitieve zorgregeling konden komen.
De kinderrechter oordeelde dat de zorgen van de GI gerechtvaardigd waren en dat de ondertoezichtstelling moest worden verlengd voor de duur van zes maanden, tot 30 september 2024. De kinderrechter benadrukte het belang van de rol van de vader in het leven van [minderjarige] en dat de GI de regie moest nemen in de zorg voor de minderjarige. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.