In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024 een nadere beschikking gegeven over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017. De rechtbank constateert dat de omstandigheden rondom de zorgregeling drastisch zijn gewijzigd ten opzichte van een eerdere beschikking van 14 april 2023. De man en de vrouw, die beiden advocaten hebben, hebben stappen gezet in hun onderlinge communicatie, maar er blijven zorgen bestaan over de rol van de vader in de zorg voor [minderjarige]. De rechtbank heeft de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden voor de duur van de ondertoezichtstelling, waarbij de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming betrokken zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw onderling afspraken hebben gemaakt over contactmomenten met [minderjarige], maar dat er nog steeds een patroon zichtbaar is waarbij de vrouw de controle neemt en de man conflicten vermijdt. De GI heeft zorgen geuit over de impact van de negatieve gevoelens van de vrouw voor de man op de relatie tussen [minderjarige] en haar vader.
De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond bij de man verblijft, en in de week waarin zij niet bij de man is, op woensdagavond bij hem eet. De beslissing over de definitieve zorgregeling is aangehouden voor zes maanden, zodat partijen onder begeleiding van de GI kunnen werken aan een ouderschapsplan. De rechtbank benadrukt dat de man de kans moet krijgen om zijn rol als vader te versterken en dat de GI de regie over de zorgregeling voert. De rechtbank verzoekt partijen om uiterlijk op 23 oktober 2024 schriftelijk te informeren over het verloop van de voorlopige zorgregeling.