ECLI:NL:RBZWB:2024:2647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/02/349662 / FA RK 18-4981
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het kader van ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024 een nadere beschikking gegeven over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017. De rechtbank constateert dat de omstandigheden rondom de zorgregeling drastisch zijn gewijzigd ten opzichte van een eerdere beschikking van 14 april 2023. De man en de vrouw, die beiden advocaten hebben, hebben stappen gezet in hun onderlinge communicatie, maar er blijven zorgen bestaan over de rol van de vader in de zorg voor [minderjarige]. De rechtbank heeft de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden voor de duur van de ondertoezichtstelling, waarbij de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming betrokken zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw onderling afspraken hebben gemaakt over contactmomenten met [minderjarige], maar dat er nog steeds een patroon zichtbaar is waarbij de vrouw de controle neemt en de man conflicten vermijdt. De GI heeft zorgen geuit over de impact van de negatieve gevoelens van de vrouw voor de man op de relatie tussen [minderjarige] en haar vader.

De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond bij de man verblijft, en in de week waarin zij niet bij de man is, op woensdagavond bij hem eet. De beslissing over de definitieve zorgregeling is aangehouden voor zes maanden, zodat partijen onder begeleiding van de GI kunnen werken aan een ouderschapsplan. De rechtbank benadrukt dat de man de kans moet krijgen om zijn rol als vader te versterken en dat de GI de regie over de zorgregeling voert. De rechtbank verzoekt partijen om uiterlijk op 23 oktober 2024 schriftelijk te informeren over het verloop van de voorlopige zorgregeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/349662 / FA RK 18-4981
datum uitspraak 11 april 2024
nadere beschikking over de zorgregeling
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.M.M. Minkels,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.T.M. Sengers,
betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest-Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 14 april 2023 met alle daarin vermelde stukken;
- de brief van de GI van 19 december 2023;
- het F9-formulier van mr. Minkels van 12 januari 2024;
- het F9-formulier van mr. Sengers van 1 februari 2024 met bijlage;
- het op 26 maart 2024 ontvangen wijzigingsverzoek van de vrouw.
1.2. De zaak is verder behandeld op de mondelinge behandeling van 27 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaten. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger namens de Raad en twee medewerkers namens de GI.
1.3. In verband met de samenhang met het door de GI ingediende verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling (met kenmerk: C/02/418526 / JE RK 24-160) zijn deze zaken gezamenlijk behandeld. Op het verzoek van de GI wordt bij aparte beschikking beslist.

2.De nadere beoordeling

2.1.
In de beschikking van 14 april 2023 heeft de rechtbank in de zaak met nummer C/02/394893 FA RK 22-773 bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de man. Ook heeft hij toestemming gekregen om [minderjarige] in te schrijven op basisschool ‘ [naam basisschool] ’ in [woonplaats] . Verder is er in de onderhavige zaak een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de vrouw en [minderjarige] en is aan de GI gevraagd om schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de zorgregeling en de stand van zaken. Iedere verdere beslissing heeft de rechtbank aangehouden.
2.2.
Op 20 december 2023 heeft de rechtbank een brief van de GI ontvangen. Uit deze brief blijkt dat de omstandigheden na de beschikking van 14 april 2023 zijn veranderd, in die zin dat [minderjarige] weer het merendeel van de tijd bij de vrouw is. Partijen hebben onderling afspraken gemaakt over de contactmomenten tussen [minderjarige] en de man en bij deze contactmomenten is ook de vrouw gedeeltelijk aanwezig. Bij het maken van de afspraken heeft de vrouw de regie gepakt. Partijen hebben stappen gezet in hun onderlinge contact, maar er wordt een patroon gezien waarbij de man conflicten vermijdt en de vrouw de controle neemt. Ook heeft de intensieve gezinsbegeleiding (IGB) de zorg geuit dat het de vrouw nog steeds niet lukt om verschil te zien tussen haar eigen negatieve gevoelens voor de man als ex-partner en de behoefte van [minderjarige] aan een blijvende relatie met hem. De vrouw mist het inzicht dat haar gedrag en uitlatingen het loyaliteitsconflict van [minderjarige] kunnen vergroten. Gelet op deze zorgen is het noodzakelijk dat goed gekeken wordt naar wat het beste is voor [minderjarige] . Hiervoor is nader onderzoek nodig. Inmiddels heeft de GI een verklarende analyse aangevraagd om onderzoek te doen naar de kern van de problematiek. Vandaaruit kan de juiste en meest passende hulp worden ingezet.
2.3.
De man geeft aan dat de situatie tussen partijen is verbeterd. Het lukt hen om samen te werken. Ook het contact tussen hem en [minderjarige] verloopt goed. Op de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat hij een opbouw wil in het contact met [minderjarige] . Voor nu is het mogelijk dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond bij hem is. Ook een doordeweeks contactmoment is mogelijk. Als definitieve regeling verzoekt de man om vast te stellen dat [minderjarige] drie weekenden per maand van vrijdag na school tot zondagavond bij hem is.
2.4.
De vrouw verzoekt om vaststelling van een zorgregeling, waarbij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van zaterdag na de hockey tot zondag 19.00 uur bij de man is. Aan deze regeling geven partijen uitvoering en dit verloopt ook goed. De vrouw staat ervoor open om het contact tussen de man en [minderjarige] uit te breiden, maar zij heeft haar twijfels of hij meer zorg over [minderjarige] kan dragen.
2.5.
Op de mondelinge behandeling heeft de Raad benadrukt dat partijen veel stappen hebben gezet, maar dat zij nog tijd nodig hebben om onder begeleiding van de GI tot een definitieve regeling te komen. De Raad vindt het belangrijk dat er wekelijks contact is tussen [minderjarige] en de man en in dat kader heeft zij een aantal mogelijkheden besproken, waaronder een doordeweeks contactmoment de ene week en een weekend in de andere week. Verder geeft de Raad aan dat het voor [minderjarige] goed is om te zien dat partijen samen een activiteit met haar kunnen ondernemen, maar dit moet niet de norm zijn. De Raad kan zich erin vinden om een voorlopige zorgregeling vast te stellen en de beslissing op een definitieve regeling aan te houden voor de duur van zes maanden. In de tussentijd zal blijken of de situatie tussen partijen bestendig is en of tot een ouderschapsplan kan worden gekomen.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling blijkt dat partijen stappen hebben gezet in het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding en communicatie, maar deze ontwikkelingen zijn nog pril. Verder deelt de rechtbank de geuite zorgen van de GI over de positie van de man. Sinds de beschikking van 14 april 2023 is het contact tussen de man en [minderjarige] flink verminderd. Opvallend hierbij is dat partijen ieder een andere visie hebben over hoe de contactregeling de afgelopen periode is vormgegeven. Zij verschillen ook van mening over hoe deze in de toekomst het beste kan worden vastgesteld. Verder bestaat de indruk dat de man niet altijd is opgewassen tegen de vrouw en het hem op momenten niet lukt om tegengas te geven. De man heeft recht op contact met [minderjarige] buiten de aanwezigheid van de vrouw en ook voor [minderjarige] is het van groot belang dat de man een blijvende, voldoende frequente en consistente rol heeft in haar leven. Hiervoor is het onder meer noodzakelijk dat de man wordt versterkt in zijn vaderrol. Daarnaast zal duidelijk moeten worden in hoeverre de man gelet op zijn nieuwe persoonlijke situatie uitvoering kan geven aan een zorgregeling. Om hierin een eerste stap te zetten zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling vaststellen, waarbij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag tot zondag na het eten bij de man is. In de week waarin [minderjarige] tijdens het weekend niet bij de man is, zal zij op woensdagavond bij hem eten. De overige dagen verblijft [minderjarige] bij de vrouw. Het gaat hier om een minimale regeling voorzover het de tijd betreft die [minderjarige] bij de man doorbrengt. De GI voert in het kader van de ondertoezichtstelling de regie over deze voorlopige zorgregeling en het is aan de GI om – indien zij dit passend vindt – de regeling uit te breiden dan wel aan te passen. Verder laat de rechtbank het aan de GI om samen met partijen begin- en eindtijden af te spreken. Daar waar partijen samen overeenstemming bereiken over een structurele aanpassing van de zorgregeling, dienen zij deze aanpassing ook met de GI te overleggen.
2.7.
De beslissing op de definitieve zorgregeling houdt de rechtbank aan voor de duur van zes maanden. In deze periode kunnen partijen onder regie van de GI toewerken naar het opstellen van een door hen beiden gedragen ouderschapsplan. Beide partijen hebben deze wens ook. Verder kan de man in de tussentijd laten zien dat hij in staat is om de voorlopige zorgregeling uit te voeren. Gelet op de toezeggingen van de man op de mondelinge behandeling verwacht de rechtbank dit ook van hem. Mocht onverhoopt blijken dat het partijen niet lukt om hun verantwoordelijkheid te nemen wat betreft de zorgregeling, dan benadrukt de rechtbank dat dit van invloed kan zijn op de te nemen beslissing over de definitieve zorgregeling.

3.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat [minderjarige] en haar ouders
voorlopigcontact hebben met elkaar zoals omschreven in rechtsoverweging 2.6.;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de zaak aan tot
23 oktober 2024 pro forma;
verzoekt partijen om de rechtbank uiterlijk op bovengenoemde datum schriftelijk te informeren over het verloop van de voorlopige zorgregeling en op welke wijze de procedure moet worden voortgezet;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Combee, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.