ECLI:NL:RBZWB:2024:2641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
02-255537-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van harddrugs en softdrugs met bekennende verklaring en beoordeling van bewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2024, is de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van verschillende hoeveelheden harddrugs en softdrugs. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd tijdens de zitting op 8 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen misbruik van bevoegdheden door de opsporingsdiensten heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de verdachte strafbaar is en legt een gevangenisstraf van zeven maanden op, naast een taakstraf van 180 uur. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om rekening te houden met de periode die de verdachte in overleveringsdetentie heeft doorgebracht, aangezien deze niet in direct verband staat met de onderhavige zaak. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is eerder veroordeeld voor Opiumwetdelicten, wat meeweegt in de strafoplegging. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten als volgt geformuleerd: het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij de verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-255537-23
vonnis van de meervoudige kamer van 22 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ( [land] )
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught
raadsvrouw mr. F.H.J. de Graaf, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Castelein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:samen met anderen verschillende hoeveelheden softdrugs in bezit heeft gehad;
feit 2:samen met anderen verschillende hoeveelheden harddrugs in bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten begaan heeft.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er ten aanzien van beide feiten wettig bewijs is op grond van de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van de overtuiging refereert de verdediging zich.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Verdachte heeft dit feit bekend en door of namens verdachte is geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 april 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , opgenomen op pagina 15 e.v. van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2023228659;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , opgenomen op pagina 19 e.v. van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2023228659.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 28 september 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 41 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 3450 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
op 28 september 2023 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 54,83 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- ongeveer 1.032 MDMA-pillen, en
- ongeveer 685 gram amfetamine en
- ongeveer 16,93 gram 3-CMC,
zijnde cocaïne en MDMA en amfetamine en 3-CMC telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Op grond van de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting zou een taakstraf van 180 uren voor het aanwezig hebben van de softdrugs en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden voor het aanwezig hebben de harddrugs opgelegd kunnen worden. De straf dient echter gematigd te worden in verband met de overleveringsdetentie waar verdachte nu in zit. Hij zit in die overleveringsdetentie omdat er nog geen einduitspraak is in de onderhavige strafzaak. In de strafzaak heeft verdachte 49 dagen voorlopig gehecht gezeten. Inmiddels zit verdachte al bijna zeven maanden in detentie. Verzocht wordt om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de in voorarrest doorgebrachte tijd.
Verder is de verdediging van mening dat tijdens het opsporingsonderzoek sprake is geweest van détournement de pouvoir (misbruik van bevoegdheden). Bestuursrechtelijke controle is ingezet om de anonieme meldingen op te plussen en daarmee betrof het in wezen een onderzoek in verband met strafbare feiten. Dit maakt dat de ingezette bestuursrechtelijke controle gekwalificeerd kan worden als opsporing in de zin van artikel 132a van het Wetboek van Strafvordering. Dit heeft tot gevolg er geen grondslag bestond voor de ingezette bevoegdheden, zoals het openen van een gesloten ruimte. Dit maakt weer dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hier dient een sanctie te volgen, aangezien het recht op privacy van verdachte in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM) is geschonden. Ook is artikel 6 van het EVRM geschonden, te weten het recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak.
Gelet op de geschonden voorschriften, is een strafvermindering gerechtvaardigd. De verdediging verzoekt dan ook om naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, te volstaan met een voorwaardelijke straf. Indien de rechtbank daar bijzondere voorwaarden aan wil koppelen, dan wordt verzocht een telefonische meldplicht bij de reclassering op te leggen en de gedragsinterventie en het meewerken aan middelencontrole alleen van toepassing te laten zijn op het moment dat verdachte zich op Nederlands grondgebied bevindt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Détournement de pouvoir
Op 28 september 2023 heeft er een bestuurlijke controle plaats gevonden in de woning aan de [adres] in [plaats] . Bij deze bestuurlijke controle waren twee toezichthouders van de gemeente betrokken en een fraude-inspecteur van het energietransportbedrijf Enexis. Deze bestuurlijke controle zag onder andere op de brandveiligheid en op het aantal ingeschreven personen op grond van de Gemeentelijke Basis Administratie. Voornoemde personen hebben zich laten vergezellen door de politie ‘als sterke arm der wet’. Nadat de woning werd betreden merkte de toezichthouder van de gemeente [naam] en [verbalisant 2] op dat zij hennep roken. Vervolgens zag [verbalisant 2] dat verdachte [medeverdachte] een lade opende waarin ook een zakje hennep lag. Tevens zag [verbalisant 2] in één van de ruimtes een geopende plastic zak met hennep liggen. Hierna heeft [verbalisant 2] de bestuurlijke controle direct gestopt en is de situatie ‘bevroren’, waarna er een strafrechtelijke doorzoeking heeft plaats gevonden.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat op 28 september 2023, voorafgaand aan de controle, reeds sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Het enkele feit dat er op een eerder moment een anonieme melding was gedaan betreffende de woning doet daar niet aan af. Dat bij een bestuurlijke controle politie aanwezig is, is gangbare praktijk. Op basis van artikel 3 van de Politiewet en de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht mag de politie de controleambtenaren vergezellen bij een bestuurlijke controle. Niet aannemelijk is geworden dat de politie op 28 september 2023 een ander doel voor ogen had dan het op dat moment vergezellen van de gemeentelijke ambtenaren en de fraude-inspecteur als ‘sterke arm’. Van misbruik van de controlebevoegdheid van de gemeente is kortom geen sprake en daarmee evenmin van een vormverzuim. Voor strafvermindering is dan ook geen reden.
Overleveringsdetentie
De verdediging heeft aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de tijd die verdachte in overleveringsdetentie heeft doorgebracht met betrekking tot een openstaande (andere) strafzaak uit [land] . Vast is komen te staan dat verdachte zich nu in overleveringsdetentie bevindt voor een verdenking van een (ander) strafbaar feit gepleegd in [land] waartoe een Europees Aanhoudingsbevel is uitgevaardigd. Op grond van artikel 36 lid 1 van de Overleveringswet kan de beslissing over de tijd en plaats van de feitelijke overlevering worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is. Uit de door de verdediging ter zitting overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat de feitelijke overlevering is aangehouden en dat de verdachte geen afstand wenst te doen van zijn recht op aanwezigheid in de Nederlandse (de rechtbank begrijpt: onderhavige) strafvervolgingsprocedure.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in strafmatigende zin rekening te houden met de door de verdachte in overleveringsdetentie doorgebrachte periode. Deze overleveringsdetentie ziet immers op een andere strafzaak en staat niet in direct verband met onderhavige zaak. Het feit dat de feitelijke overlevering nog niet heeft plaats gevonden omdat onderhavige zaak nog niet is afgerond doet daar niet aan af.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een grote hoeveelheid soft- en harddrugs. Verdovende middelen zijn verslavende stoffen en kunnen (bij langdurig) gebruik schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast ontstaat door het bezit van drugs, en de daarmee samenhangende handel, schade en overlast voor de samenleving. Het is algemeen bekend dat de handel in drugs allerlei andere vormen van criminaliteit in de hand werkt en vaak gepaard gaat met het gebruik van (vuur)wapens. Dit heeft een ontwrichtende werking op de maatschappij. Verdachte heeft zich om deze gevolgen niet bekommerd.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die doorgaans voor vergelijkbare feiten worden opgelegd. De rechtbank acht een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor Opiumwetdelicten. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw gelijksoortige strafbare feiten te plegen.
In strafverminderende zin neemt de rechtbank mee dat zij het niet bewezen acht dat feit 2 in vereniging is gepleegd. Verder is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij in detentie van zijn wietverslaving is afgekickt, dat hij weer aan het werk kan bij zijn laatste werkgever en dat hij graag zijn leven weer wil opbouwen.
De rechtbank zal, alles overwegende aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden en een taakstraf van 180 uur.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zeven maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;

Voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H. de Jong, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 april 2024.
Mr. C.H.W.M. Sterk is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.