Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De strafbaarheid
6.De strafoplegging
7.Het beslag
8.De wettelijke voorschriften
9.De beslissing
een gevangenisstraf van 20 (twintig) maanden;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 190 gram amfetamine, 545 gram 2C-B, 160 gram lsd, 7265 gram MDMA en 1305 gram hasjiesj. Tijdens de zitting op 8 april 2024 hebben zowel de officier van justitie, mr. J. Peerboom, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 april 2023 in zijn woning de genoemde hoeveelheden drugs heeft aangetroffen. De verdachte verklaarde dat hij de drugs had gekregen om tijdelijk op te slaan voor een vergoeding van € 1.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, en gelastte de teruggave van een inbeslaggenomen bedrag van € 5.810,- aan de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van de Opiumwet. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.