In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de minister van Financiën volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 20 december 2023, zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van vier weken heeft beslist op de aanvraag, en dat de termijn is verlengd met twee weken. De minister had uiterlijk op 31 januari 2024 moeten beslissen, maar heeft dit nagelaten. Eiser heeft de minister op 2 februari 2024 in gebreke gesteld, waarna er opnieuw twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen.
De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, en is openbaar gemaakt op 25 april 2024. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.