Uitspraak
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 4 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [gedaagde] .
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, eiseres, en haar werkgever, gedaagde. Eiseres, die sinds 1 februari 2007 in dienst was bij gedaagde, was op 27 mei 2021 arbeidsongeschikt geraakt en had zich op 29 november 2023 opnieuw ziek gemeld. Eiseres stelde dat zij per 8 juli 2023 weer geschikt was voor haar bedongen arbeid en vorderde onder andere doorbetaling van loon over de periode van juli 2023 tot en met februari 2024, alsook een verzoek om haar werkzaamheden te hervatten op bepaalde dagen. Gedaagde betwistte echter dat eiseres op enig moment weer geschikt was voor de bedongen arbeid en voerde aan dat zij niet meer verplicht was om loon door te betalen na 104 weken ziekte.
De kantonrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij per 8 juli 2023 weer arbeidsgeschikt was. De rechter volgde het verweer van gedaagde dat eiseres in de periode van ziekte niet de overeengekomen arbeidsduur had hervat en dat de werkzaamheden die zij verrichtte, niet als nieuwe bedongen arbeid konden worden aangemerkt. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, evenals haar verzoek om haar werkzaamheden te hervatten. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, vastgesteld op € 543,00.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie rondom arbeidsongeschiktheid en de voorwaarden voor het hervatten van werkzaamheden na ziekte. De uitspraak biedt inzicht in de juridische overwegingen die een rol spelen bij geschillen over loonbetalingen en arbeidsverhoudingen.