ECLI:NL:RBZWB:2024:2583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/02/419604 / HA ZA 24-112
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
  • A. Kool
  • J. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening en schadeloosstelling met betrekking tot onroerende zaken voor reconstructie Rijksweg A27

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende vervroegde onteigening en schadeloosstelling. De zaak betreft de onteigening van onroerende zaken ten behoeve van de reconstructie van de Rijksweg A27, specifiek het deeltraject van Houten naar Knooppunt Hooipolder. De onteigening is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 8 maart 2022, waarbij de Staat der Nederlanden als onteigenaar optreedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigendomsoverdracht van de te onteigenen percelen op 30 december 2021 heeft plaatsgevonden, en dat de Staat op 20 februari 2023 een verzoekschrift heeft ingediend voor vervroegde onteigening.

De rechtbank heeft in het incident geoordeeld dat de besloten vennootschap [B.V.] in de hoofdzaak mag tussenkomen. De partijen hebben overeenstemming bereikt over de schadeloosstelling, waarbij de Staat aan [B.V.] een bedrag van € 1.162.750,00 heeft aangeboden, terwijl de schadeloosstelling voor de gedaagden in de hoofdzaak op nihil is vastgesteld. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Staat zijn bijkomende aanbiedingen met betrekking tot het voortgezet gebruik van het onteigende en de btw moet gestand doen. De kosten van juridische en deskundige bijstand zijn vastgesteld op € 90.156,04, inclusief btw, en de Staat is veroordeeld tot betaling van deze kosten.

De rechtbank heeft de onteigening uitgesproken, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken zoals aangeduid in het Koninklijk Besluit. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/419604 / HA ZA 24-112
Vonnis in het incident en in de hoofdzaak van 10 april 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),
zetelend te 's-Gravenhage,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaten mr. R.C.K. van Andel en mr. B.S. ten Kate te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.W.M. Hagelaars te Arnhem,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V.],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.W.M. Hagelaars te Arnhem.
Partijen zullen hierna de Staat, [gedaagden hoofdzaak] . en [B.V.] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte van depot van 29 juni 2022
- de dagvaardingen van 14 en 15 februari 2024 met productie 1
- de conclusie tot tussenkomst tevens conclusie van antwoord van [B.V.] en [gedaagden hoofdzaak] .
- de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst van de Staat met productie 2.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[B.V.] vordert dat haar wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen. [verweerders incident] . heeft niet afzonderlijk een antwoordconclusie in het incident genomen, maar in de conclusie tot tussenkomst meegedeeld dat hij instemt met de tussenkomst. De Staat refereert zich eveneens aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
2.3.
Over de proceskosten in het incident wordt in de hoofdzaak beslist.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
Bij Koninklijk Besluit van 8 maart 2022, nr. 2022000491, gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 12 april 2022 met nr. 8663 (hierna: het KB), is goedgevonden en verstaan dat voor de uitvoering van de reconstructie van de Rijksweg A27 Houten – Knooppunt Hooipolder (deeltraject 2), vanaf de kruising van de A27 met de Groeneweg tot en met de aansluiting Geertruidenberg, ongeveer 900 meter ten zuiden van de kruising van de A27 met de Bergse Maas bij de Keizersveerbrug, met bijkomende werken, in de gemeenten Gorinchem, Altena en Geertruidenberg, ten name van de Staat worden onteigend de in dat KB ter onteigening aangewezen onroerende zaken, aangeduid op de grondplantekeningen zoals die ter inzage hebben gelegen.
3.2.
In voormeld KB zijn onder meer de volgende perceelsgedeelten ter onteigening aangewezen:
- grondplannummer [nummer 1] : een deel van 10.767 m² van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 1] , totaal groot 116.180 m², kadastraal omschreven als “Terrein (akkerbouw)”;
- grondplannummer [nummer 2] : een deel van 2.744 m² van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 2] , totaal groot 19.425 m², kadastraal omschreven als “Terrein (teelt-kweek)”;
- grondplannummer [nummer 3] : een deel van 3 m² van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 2] , totaal groot 19.425 m², kadastraal omschreven als “Terrein (teelt-kweek)”.
3.3.
Voormeld KB wijst [gedaagden hoofdzaak] . aan als eigenaar van de te onteigenen gronden.
De Staat stelt in de dagvaarding dat hij bekend is geworden met de eigendomsoverdracht van voornoemde percelen aan [B.V.] Deze eigendomsoverdracht vond plaats op 30 december 2021.
3.4. De Staat heeft op 20 februari 2023 een verzoekschrift ingediend ex artikel 54a Onteigeningswet (Ow). Bij beschikking van 7 maart 2023 (rekestnummer C/02/406652 / HA RK 23-28) heeft de rechtbank mr. [deskundige 1] (voorzitter), mr. [deskundige 2] en ing. [deskundige 3] tot deskundigen benoemd. De vervroegde descente heeft plaatsgevonden op 4 april 2023.
3.5.
De dagvaardingen in deze zaak zijn uitgebracht op respectievelijk 14 en 15 februari 2024. Op die data was de in artikel 54g Ow bepaalde termijn (twee maanden na de opneming ter plaatse) ruim verstreken. Dit heeft echter niet tot gevolg dat niet meer tot dagvaarding kon worden overgegaan. De dagvaarding is uitgebracht binnen de dagvaardingstermijn van twee jaar na dagtekening van het KB van 8 maart 2022 (artikelen 78 lid 8 en 64a lid 4 Ow). Bij dagvaarden na het verstrijken van de termijn van artikel 54g Ow is in beginsel wel een nieuwe descente nodig, tenzij partijen daarvan afzien. Omdat partijen in deze zaak overeenstemming hebben bereikt over de schadeloosstelling is een nieuwe descente niet aan de orde.
3.6.
[gedaagden hoofdzaak] . refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het vervroegd uitspreken van de onteigening van voornoemde perceelsgedeelten. Gelet op deze referte, en ook gelet op het feit dat de stellingen van de Staat het gevorderde kunnen dragen en de in de Onteigeningswet voorgeschreven formaliteiten en termijnen zijn nageleefd, kan de vordering worden toegewezen.
3.7.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de hoogte van de schadeloosstelling. De Staat heeft aan [gedaagden hoofdzaak] . een aanbod gedaan van nihil, nu hij niet langer juridisch eigenaar is van de te onteigenen gronden.
De Staat heeft aangeboden aan [B.V.] een bedrag van € 1.162.750,00 te voldoen. [gedaagden hoofdzaak] . en [B.V.] hebben het door de Staat ter zake van de schadeloosstelling aan hen gedane aanbod c.q. het aangeboden bedrag aanvaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding hierover anders te oordelen en zal de door de Staat aan [gedaagden hoofdzaak] . en [B.V.] verschuldigde schadeloosstelling vaststellen op respectievelijk nihil en € 1.162.750,00.
3.8.
De Staat heeft daarnaast aan [B.V.] een aanbod gedaan tot het voortgezet gebruik van het onteigende tot 1 januari 2025, onder de voorwaarde dat [B.V.] duldt dat (de opdrachtnemer van) de Staat eventueel noodzakelijke onderzoeken en voorbereidende werkzaamheden op het onteigende laat verrichten. [B.V.] heeft dit bijkomend aanbod aanvaard.
De rechtbank zal bepalen dat de Staat dit bijkomend aanbod gestand moet doen.
3.9.
De Staat heeft voorts het volgende bijkomend aanbod gedaan.
“Eventueel door [B.V.] mogelijk over de schadeloosstelling af te dragen BTW zal worden voldaan binnen vier weken na ontvangst van een BTW factuur van [B.V.] , waarbij [B.V.] aantoont dat hij de op die factuur opgevoerde BTW aan de fiscus heeft afgedragen. De Staat zal op de alsdan bij hem in rekening gebrachte BTW in mindering mogen brengen de vergoeding voor de BTW die [B.V.] aan zijn deskundige(n) verschuldigd is, voor zover de Staat deze BTW aan [B.V.] heeft vergoed. De Staat zal nimmer gehouden kunnen worden tot vergoeding van door [B.V.] aan de fiscus verschuldigde rentes en boetes.”
[B.V.] heeft dit bijkomend aanbod aanvaard. De rechtbank zal bepalen dat de Staat dit bijkomend aanbod gestand moet doen.
3.10.
Partijen hebben ook overeenstemming bereikt over de kosten van juridische en deskundige bijstand. De Staat heeft aangeboden een bedrag te betalen van € 90.156,04 inclusief btw, te vermeerderen met griffierechten, wegens kosten voor juridische en deskundige bijstand. [gedaagden hoofdzaak] . en [B.V.] hebben dit aanbod aanvaard. De rechtbank gaat ervan uit dat in voornoemd bedrag ook de proceskosten in het incident zijn begrepen. De Staat zal worden veroordeeld tot betaling van deze bedragen.
3.11.
De rechtbankdeskundigen hebben aan de rechtbank laten weten dat de door hen gemaakte kosten in het kader van de vervroegde descente van 4 april 2023 inmiddels door de Staat zijn vergoed. De rechtbank zal de Staat gelet daarop niet veroordelen tot betaling van de kosten van de rechtbankdeskundigen.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
staat [B.V.] toe in de hoofdzaak tussen te komen,
in de hoofdzaak
4.2.
spreekt vervroegd uit ten name van de Staat en ten algemenen nutte de onteigening, vrij van alle lasten en rechten, van de onroerende zaken die zijn aangeduid op de grondplantekening met nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] welke grondplantekening ingevolge de wet ter inzage heeft gelegen en in het Koninklijk Besluit van 8 maart 2022 (nr. 2022000491, Stcrt. 12 april 2022, nr. 8663) nader aangeduid als:
- grondplannummer [nummer 1] : een deel van 10.767 m² van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 1] , totaal groot 116.180 m², kadastraal omschreven als “Terrein (akkerbouw)”;
- grondplannummer [nummer 2] : een deel van 2.744 m² van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 2] , totaal groot 19.425 m², kadastraal omschreven als “Terrein (teelt-kweek)”;
- grondplannummer [nummer 3] : een deel van 3 m² van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 2] , totaal groot 19.425 m², kadastraal omschreven als “Terrein (teelt-kweek)”,
en zoals afgebeeld op de aan dit vonnis gehechte kaartweergave met coördinaten,
4.3.
stelt het bedrag van de te dezer zake door de Staat aan [gedaagden hoofdzaak] . verschuldigde schadeloosstelling vast op nihil,
4.4.
stelt het bedrag van de te dezer zake door de Staat aan [B.V.] verschuldigde schadeloosstelling vast op € 1.162.750,00,
4.5.
bepaalt dat de Staat zijn bijkomende aanbiedingen ter zake van het voortgezet gebruik en de btw, zoals weergegeven onder r.o. 3.8 en 3.9, gestand moet doen,
4.6.
wijst aan als nieuwsblad waarin door de griffier van deze rechtbank dit vonnis bij uittreksel zal worden geplaatst: BN De Stem,
4.7.veroordeelt de Staat in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden hoofdzaak] . en [B.V.] op € 90.156,04 inclusief btw, te vermeerderen met griffierechten, ter zake van kosten van juridische en overige deskundige bijstand,
4.8.
verklaart dit vonnis voor wat de veroordelingen tot betaling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit, mr. Kool en mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024. [1]