Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- de akte van depot van 29 juni 2022
- de dagvaardingen van 14 en 15 februari 2024 met productie 1
- de conclusie tot tussenkomst tevens conclusie van antwoord van [B.V.] en [gedaagden hoofdzaak] .
2.De beoordeling in het incident
3.De beoordeling in de hoofdzaak
- grondplannummer [nummer 1] : een deel van 10.767 m² van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 1] , totaal groot 116.180 m², kadastraal omschreven als “Terrein (akkerbouw)”;
De Staat stelt in de dagvaarding dat hij bekend is geworden met de eigendomsoverdracht van voornoemde percelen aan [B.V.] Deze eigendomsoverdracht vond plaats op 30 december 2021.
3.4. De Staat heeft op 20 februari 2023 een verzoekschrift ingediend ex artikel 54a Onteigeningswet (Ow). Bij beschikking van 7 maart 2023 (rekestnummer C/02/406652 / HA RK 23-28) heeft de rechtbank mr. [deskundige 1] (voorzitter), mr. [deskundige 2] en ing. [deskundige 3] tot deskundigen benoemd. De vervroegde descente heeft plaatsgevonden op 4 april 2023.
De Staat heeft aangeboden aan [B.V.] een bedrag van € 1.162.750,00 te voldoen. [gedaagden hoofdzaak] . en [B.V.] hebben het door de Staat ter zake van de schadeloosstelling aan hen gedane aanbod c.q. het aangeboden bedrag aanvaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding hierover anders te oordelen en zal de door de Staat aan [gedaagden hoofdzaak] . en [B.V.] verschuldigde schadeloosstelling vaststellen op respectievelijk nihil en € 1.162.750,00.
De rechtbank zal bepalen dat de Staat dit bijkomend aanbod gestand moet doen.
“Eventueel door [B.V.] mogelijk over de schadeloosstelling af te dragen BTW zal worden voldaan binnen vier weken na ontvangst van een BTW factuur van [B.V.] , waarbij [B.V.] aantoont dat hij de op die factuur opgevoerde BTW aan de fiscus heeft afgedragen. De Staat zal op de alsdan bij hem in rekening gebrachte BTW in mindering mogen brengen de vergoeding voor de BTW die [B.V.] aan zijn deskundige(n) verschuldigd is, voor zover de Staat deze BTW aan [B.V.] heeft vergoed. De Staat zal nimmer gehouden kunnen worden tot vergoeding van door [B.V.] aan de fiscus verschuldigde rentes en boetes.”
[B.V.] heeft dit bijkomend aanbod aanvaard. De rechtbank zal bepalen dat de Staat dit bijkomend aanbod gestand moet doen.
4.De beslissing
- grondplannummer [nummer 1] : een deel van 10.767 m² van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 1] , totaal groot 116.180 m², kadastraal omschreven als “Terrein (akkerbouw)”;
- grondplannummer [nummer 2] : een deel van 2.744 m² van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 2] , totaal groot 19.425 m², kadastraal omschreven als “Terrein (teelt-kweek)”;
- grondplannummer [nummer 3] : een deel van 3 m² van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 2] , totaal groot 19.425 m², kadastraal omschreven als “Terrein (teelt-kweek)”,
en zoals afgebeeld op de aan dit vonnis gehechte kaartweergave met coördinaten,
4.7.veroordeelt de Staat in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden hoofdzaak] . en [B.V.] op € 90.156,04 inclusief btw, te vermeerderen met griffierechten, ter zake van kosten van juridische en overige deskundige bijstand,