Uitspraak
[gedaagde] B.V.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 november 2022
- de inventarislijst procesdossier van [gedaagde] B.V.
- de inventarislijst van de Staat
- de akte van depot van 2 januari 2024 van het deskundigenrapport
- de akte overlegging producties van [gedaagde] B.V.
- de e-mail van mr. [deskundige 3] van 26 januari 2024 met opgave van de kosten van de rechtbankdeskundigen
- de aantekeningen van de griffier van het op 30 januari 2024 gehouden pleidooi
- de pleitnota van mr. Ten Kate
- de pleitnota van mr. Van Santvoort
- de akte van mr. Goorts van 13 februari 2024, door de rechtbank aangemerkt als brief, met aanvullende kostenopgave
- de brief van mr. Ten Kate van 28 februari 2024 met reactie op de (aanvullende) kostenopgave van [gedaagde] B.V.
2.De beoordeling
- grondplannummer [nummer 1] : een deel van 1.607 m² van het perceel, kadastraal bekend [perceel 1] , groot 1.887 m², kadastraal omschreven als “Terrein (natuur)”;
2.3.Het onteigeningsvonnis is op 15 december 2022 ingeschreven in de openbare registers. Deze datum geldt dus als peildatum.
Beide percelen zijn ontsloten via een aan de westzijde daarvan gelegen smalle verharde binnenweg van de gemeente; voor het gebruik van deze weg is in het verleden ten behoeve van de percelen een recht van (uit-)weg gevestigd.
De percelen [perceel 1] en [perceel 2] vormden samen met de (nagenoeg) aangrenzende percelen
[perceel 5] tot en met [perceel 6] , [perceel 7] , [perceel 8] , [perceel 9] , [perceel 10] , [perceel 11] , [perceel 4] en [perceel 12] één object met een totale oppervlakte van 2.88.59 ha, met daarop een woning, diverse bedrijfsgebouwen ten behoeve van een manegebedrijf en bijbehorende gronden. Van de percelen [perceel 1] en
[perceel 2] is het grootste deel (in totaal 1.607 m²) onteigend.
Voorheen gold voor het onteigende het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente [plaats 3] , waarbij aan het onteigende de bestemming ‘Recreatie’ was toegekend met deels de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie -1’, met de functieaanduiding ‘manege’ en de gebiedsaanduidingen ‘overige zone – rivierenlandschap – overslaggronden’, ‘overige zone – waarde cultuurhistorie – erfgoed NHW’ en ‘vrijwaringszone – dijk’.
Voor het overblijvende gedeelte van het onteigende (en het overblijvende object) blijft dit bestemmingsplan ‘Buitengebied’ gelden en daarmee voornoemde recreatiebestemming.
2.7. Het onteigende was tot aan de peildatum eigendom van [gedaagde] B.V. Zij heeft de percelen [perceel 1] en [perceel 2] in 1993/1994 in eigendom verkregen. De vennootschap heeft tot doel het beleggen in effecten, investeren in agrarische gronden en het verrichten van activiteiten op het gebied van paarden (africhten van dressuurpaarden, bieden van pensionstalling, opfokken van hengsten, oogsten van eigen hooi en het geven van dressuuronderricht). De paardenactiviteiten van [gedaagde] B.V. worden uitgeoefend - en apart geadministreerd - onder de handelsnaam [bedrijf 1] .
De heer [naam 1] is bestuurder van deze vennootschap en (via [B.V. 1] ) ook enig aandeelhouder.
- waarde onteigende € 67.520,00
- waardevermindering overblijvende € 13.265,00
- bijkomende schade € 92.740,00
* extra accountantskosten i.v.m. btw-plicht (€ 1.000,00) P.M.
- waarde onteigende € 67.520,00
- waardevermindering overblijvende € 57.480,00
- inkomensschade nihil
- bijkomende schade € 256.558,00
De rechtbank volgt de deskundigen en partijen op dit punt en neemt bij de beoordeling van de te vergoeden schadeloosstelling vereenzelviging van [gedaagde] B.V., [echtpaar] en [B.V. 1] tot uitgangspunt. Zij zullen hierna samen in mannelijk enkelvoud worden aangeduid als [gedaagde] .
2.16. De rechtbank volgt de deskundigen op dit punt. In deze zaak is onteigend om de uitvoering van het Tracébesluit mogelijk te maken dat - kort gezegd - voorziet in reconstructie van de A27 met bijkomende werken. Deze werken worden (deels) gerealiseerd op het onteigende. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor eliminatie van het Tracébesluit op grond van artikel 40c Ow.
De rechtbank stelt de waarde van het onteigende vast op 1.688 m² à € 40,00 = € 67.520,00.
2.21. De deskundigen begroten de restwaarde voor de overblijvende delen van deze percelen na onteigening als grond voor mestopslag en/of aanplant van afschermend groen op € 5,00 per m².
Daarmee bedraagt de waardevermindering van de overblijvende delen van deze percelen volgens de deskundigen: 379 m² x (€ 40,00 - € 5,00 =) € 35,00 is € 13.265,00.
De deskundigen overwegen verder dat na aanpassing van deze overblijvende perceelsgedeelten (door het aanplanten van afschermend groen) en uitgaande van reconstructie van de buitenrijbaan op de eigen grond van [gedaagde] een courant paarden/manege-object overblijft. Het verlies van het onteigende zal naar het oordeel van de deskundigen dan ook niet leiden tot een verdere waardevermindering van het ‘overblijvende’ object.
€ 13.265,00.
[perceel 2] . Dit [perceel 3] komt volledig onder een aan te leggen talud te liggen en wordt daarmee waardeloos.
De overblijvende delen van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] vertegenwoordigen volgens [gedaagde] nog slechts een symbolische waarde, omdat deze niet meer als aanvulling voor het paardenobject kunnen worden gebruikt.
[gedaagde] betwist verder dat na onteigening en reconstructie van de buitenrijbaan op zijn eigen [perceel 4] , voor zover die al mogelijk is, geen waardevermindering van het overblijvende object zal optreden. In dat geval zal met name de westelijke manegehal minder efficiënt en effectief bruikbaar zijn. De paarden zullen met een omweg door deze hal naar de weilanden en buitenrijbaan moeten worden gebracht. Dat betekent dat een gedeelte van deze hal anders moet worden ingericht en niet bruikbaar is als manegehal.
Daarnaast zullen door reconstructie op [perceel 4] enkele deelweides komen te vervallen.
Bovendien valt te verwachten dat, anders dan in de situatie voor onteigening, geen bebouwing meer zal zijn toegestaan. Daardoor nemen de bebouwingsmogelijkheden op ca. 2.000 m² af. Dit heeft ook een negatief effect op de waarde van de ondergrond van de rijbaan. De deskundigen hebben hun conclusie dat geen sprake is van waardevermindering van het resterende object onvoldoende gemotiveerd, aldus [gedaagde] . Zij hebben onder meer nagelaten de waarde van het geheel voor onteigening en het overblijvende na onteigening te begroten. [gedaagde] heeft deze berekening wel uitgevoerd en de waardevermindering van het overblijvende aldus begroot op:
waarde van het geheel voor onteigening € 1.100.000,00
minus: waarde van het overblijvende na onteigende € 975.000,00
minus: waarde van het onteigende
€ 67.520,00waardevermindering overblijvende € 57.480,00
Zij hebben in hun definitieve rapport nader toegelicht dat zij bij de inschatting van de waardevermindering van de overblijvende gronden ten oosten van de toegangsweg zijn uitgegaan van een gemiddelde restwaarde van € 5,00 per m² (op blz. 11 bovenaan in hun rapport schrijven de deskundigen weliswaar ‘gemiddelde waardevermindering’, maar uit de toelichting daaraan voorafgaande blijkt dat is bedoeld ‘gemiddelde restwaarde’). De 2 m² van thans [perceel 3] is begrepen in de resterende totaaloppervlakte van 379 m².
Wat betreft de waarde(vermindering) van het overblijvende paarden-/manegeobject overwegen de deskundigen dat na de aanleg van een nieuwe buitenrijbaan de functionaliteit van het complex behouden blijft (met een binnen- en buitenrijbaan met gangbare maten en voldoende mogelijkheden voor weidegang). Zij zien in de ligging en inrichting van dit object na onteigening (en de invloed van het werk voor zover dit op het onteigende wordt aangelegd) geen zodanige nadelen dat deze tot waardevermindering van het overblijvende object leiden. Volgens de deskundigen heeft beperking van de mogelijkheden tot bebouwing geen waardeverminderend effect op het overblijvende object. Het complex was volgens hen al intensief bebouwd. Het lag volgens de deskundigen niet in de verwachting dat extra planologische bouwmogelijkheden zouden worden benut. Die zouden niet leiden tot een hogere waarde. De kracht van het complex ligt volgens de deskundigen juist in de buitenruimte.
De deskundigen hebben begrijpelijk en deugdelijk onderbouwd dat in dat scenario het object geen waardevermindering zal ondergaan. Zij hebben ter gelegenheid van het pleidooi nader toegelicht dat binnen die optie de buitenrijbaan zuidwestelijk van de westelijk gelegen manegehal wordt gerealiseerd. De paarden zullen dan via deze manegehal naar die rijbaan moeten worden gebracht. Dit zal volgens de deskundigen geen bezwaar zijn. Op het beoogde perceel is nu een buitenpaddock aangelegd die dezelfde toegang heeft. Dat lijkt geen problemen op te leveren. De deskundigen achten het ook niet aannemelijk dat dat voor potentiële gegadigden bij een eventuele verkoop een probleem zal geven. De rechtbank volgt de deskundigen daarin. Zij overweegt daarbij dat in de begroting van de post ‘overige schade’ door de deskundigen nog een vergoeding is opgenomen voor een afscherming (zie hierna 2.30). Dus voor zover er al een probleem zou ontstaan, wordt daar op die manier afdoende in voorzien.
Met de deskundigen oordeelt de rechtbank verder dat de bruikbaarheid van de westelijke hal doordat de paarden daardoor naar en van de aan te leggen buitenrijbaan worden gebracht, niet zo wordt beperkt, dat dat leidt tot waardevermindering. Onweersproken is dat de westelijke hal in tegenstelling tot de oostelijke hal geen afmetingen heeft voor een wedstrijdbaan. De westelijke hal dient als berging voor werktuigen en voor het laten loslopen van de paarden. De hal kan bij reconstructie van de rijbaan op eigen terrein deze functie behouden.
De rechtbank overweegt ten slotte dat het er bij beantwoording van de vraag of een vergoeding voor waardevermindering van het overblijvende moet worden toegekend om gaat of de onteigende door de onteigening in zijn vermogenspositie wordt aangetast. Volgens de deskundigen is er in dit geval geen waardevermindering die zich bij verkoop van het object in het economische verkeer zou doen voelen. De rechtbank oordeelt deze toelichting van de deskundigen deugdelijk en begrijpelijk. Zij passeert het bezwaar van [gedaagde] op dit punt. Hij heeft de door hem ingebrachte berekening ook niet onderbouwd.
waarde van de percelen [perceel 2] en [perceel 1] voor onteigening € 82.680,00
minus: waarde van het overblijvende van deze percelen na onteigening
(397 m2 à € 5,00) € 1.895,00
minus: waarde van het onteigende
€ 67.520,00waardevermindering overblijvende € 13.265,00
a. reconstructie van de buitenrijbaan op eigen grond
b. huur van een rijbaan bij derden (en daarmee op enige afstand van zijn manegebedrijf)
c. reconstructie van de buitenrijbaan op een daarvoor aan te kopen perceel in de directe omgeving.
De deskundigen maken daarbij de kanttekening dat scenario c geen reële optie is. Volgens hen is er nagenoeg geen aanbod van percelen met een professionele rijbaan en zijn gemeenten overigens zeer terughoudend om planologische medewerking te verlenen aan de aanleg van een dergelijke nieuwe rijbaan. Partijen zijn het daarmee eens.
De deskundigen hebben daarom in hun rapport (alleen) een schadebegroting uitgewerkt voor scenario’s a en b.
Bij de aanleg van een buitenrijbaan op dit perceel dient volgens de deskundigen extra aandacht te worden besteed aan de afscherming daarvan (en het pad ernaartoe), ter voorkoming van afleiding van de paarden of mogelijke heftige reacties van de paarden bij onderling oogcontact.
De deskundigen overwegen dat de gemeente in een eerder stadium heeft aangegeven dat zij bereid was planologische medewerking te verlenen aan de aanleg van een buitenrijbaan op een aangrenzend perceel van de Staat direct ten zuiden van de oostelijke manegehal ( [perceel 13] ). Daarmee lijkt volgens de deskundigen de verwachting gerechtvaardigd dat de gemeente ook bereid zal zijn planologische medewerking te verlenen aan de aanleg van een rijbaan op het [perceel 4] ten westen van de manegehallen. Weliswaar is op dat perceel inmiddels (net als op [perceel 13] ) een gemeentelijk voorkeursrecht gevestigd, maar de ligging van [perceel 4] is zodanig dat de deskundigen inschatten dat de gemeente in de gegeven omstandigheden van de onteigening haar medewerking zal willen verlenen.
*
in scenario a:
- waarde onteigende € 67.520,00
- waardevermindering overblijvende € 13.265,00
- overige schade
€ 92.740,00
*
in scenario b:
- waarde onteigende € 67.520,00
- waardevermindering overblijvende € 43.850,00
- overige schade
€ 191.044,00
Volgens [gedaagde] kan echter op de peildatum niet in redelijkheid worden verwacht dat hij (binnen redelijke tijd) een vergunning zal verkrijgen voor het realiseren van een buitenrijbaan op zijn eigen terrein. Op het beoogde [perceel 4] heeft de [gemeente] inmiddels een voorkeursrecht gevestigd met het oog op de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein in [locatie] . De aanwijzing is gepubliceerd in het Gemeenteblad van 24 januari 2023, conform het advies van het college van burgemeester en wethouders van 6 januari 2023.
[gedaagde] heeft op 4 september 2023 bij de gemeente een principeverzoek ingediend om de buitenrijbaan te verplaatsen naar zijn [perceel 4] . Tijdens een overleg op 6 oktober 2023 naar aanleiding van dit verzoek heeft de gemeente meegedeeld dat het principeverzoek wordt aangehouden totdat door de gemeente een standpunt is ingenomen over de gevestigde voorkeursrechten. In een vervolgoverleg op 15 december 2023 is meegedeeld dat het bepalen van een standpunt nog zeker een half jaar in beslag zou nemen.
2.36. De rechtbank oordeelt als volgt. Een redelijk handelend ondernemer in de positie van [gedaagde] zal niet afhankelijk willen zijn van derden en bij voorkeur de paarden bij huis willen houden en daarmee zo min mogelijk vervoersbewegingen willen maken. Het ligt daarom voor de hand dat een redelijk handelend ondernemer in beginsel zal kiezen voor scenario a.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun oordeel dat de gemeente bereid zal zijn planologische medewerking te verlenen aan de aanleg van een rijbaan op het aan [gedaagde] toebehorende [perceel 4] ten westen van de manegehallen.
Daarbij is van belang dat [gedaagde] binnen zijn complex beschikte over een buitenrijbaan. Deze buitenrijbaan komt nu te vervallen. Dat is geen eigen keus van [gedaagde] , maar een gevolg van de onteigening. Naar het de rechtbank voorkomt zal de gemeente daaraan redelijkerwijs niet voorbij kunnen en mogen gaan. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de verwezenlijking van een nieuwe buitenrijbaan op eigen grond zal slagen.
De omstandigheid dat op het perceel inmiddels een voorkeursrecht op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten is gevestigd speelt in deze afweging (bij de vraag naar mogelijke verwezenlijking van de rijbaan op eigen grond) geen rol. Het bestaan van dit recht is pas aan de orde bij eventuele vervreemding van het perceel door [gedaagde] . Los daarvan geldt dat het besluit tot aanwijzing in de zin van voornoemde wet van het [perceel 4] van [gedaagde] op de peildatum nog niet was genomen, maar enkele weken daarna.
€ 2.500,00.
De deskundigen overwegen verder dat [gedaagde] als gevolg van de aanleg van de vervangende rijbaan geen gebruik meer zal kunnen maken van deze grond zoals hij voor de onteigening deed. De betreffende grond was ingericht als weiland en werd door [gedaagde] met name gebruikt voor het weiden van zijn paarden. Na aanleg van de vervangende rijbaan op zijn weiland zal hij volgens de deskundigen moeten kiezen tussen aankoop van een vervangende oppervlakte weiland of de aankoop van vervangend voer voor zijn paarden.
Na aanleg van de nieuwe rijbaan resteert ca. 2 ha weiland. Dat is volgens de deskundigen voldoende voor het weiden van de paarden. Een ondernemer zal voor dure dressuurpaarden dan niet snel kiezen voor ‘extra’ oppervlakte weiland op afstand van zijn bedrijf, omdat hij dan geen effectief toezicht kan houden op de paarden. Het ligt daarom in de rede dat [gedaagde] het verlies van de oppervlakte weiland zal opvangen door de aankoop van vervangend voer, aldus de deskundigen.
De deskundigen begroten de kosten als volgt:
- ophogen profileren van het perceel € 25.000,00
- ondergrond/bodem rijbaan € 35.000,00
- omheining inclusief poort € 15.000,00
- bestrating toegangspad 200 m² à € 35,00 € 7.000,00
- afscheiding rijbaan (d.m.v. schuttingen) € 18.000,00
- bouwkundige aanpassing manege (‘bakranden’)
t.b.v. doorgang naar buitenrijbaan
€ 5.000,00Totaal (exclusief btw) € 105.000,00
- extra voerkosten à € 600,00/jaar x factor 10 € 6.000,00
De aanleg van deze buitenrijbaan op eigen grond leidt per saldo naar het oordeel van de deskundigen niet tot een waardevermeerdering van het overblijvende bedrijf. Daarom ligt het volgens hen in de rede om de resterende kosten van de aanleg niet op financieringsbasis maar integraal aan [gedaagde] te vergoeden. Het gaat om een bedrag van (€ 105.000,00 -
€ 80.785,00 =) € 24.215,00.
2.42. De Staat stemt in met de begroting van deze post door de deskundigen.
[gedaagde] stelt zich verder op het standpunt dat de deskundigen ten onrechte geen kosten hebben begroot voor ‘verlichting en camera’s’. Hij stelt dat de huidige rijbaan vanuit de woning van [echtpaar] is te zien, zodat de paarden vanuit de woning in de gaten kunnen worden gehouden. Dat is niet het geval als de rijbaan wordt geconstrueerd op de plaats die door de deskundigen is voorzien. Ten behoeve van het houden van toezicht is het daarom noodzakelijk dat camera’s worden geplaatst. [gedaagde] begroot deze post op
€ 3.000,00.
De rechtbank oordeelt de toelichting van de deskundigen dat per saldo geen sprake zal zijn van waardevermindering van het overblijvende in verband met de omzetting van het weiland in een (vervangende) buitenrijbaan begrijpelijk en passeert het bezwaar van [gedaagde] op dit punt. [gedaagde] heeft dit bezwaar, met name wat betreft de door hem gestelde bedragen, onvoldoende onderbouwd. Op de peildatum was op het betreffende perceel nog geen voorkeursrecht gevestigd zodat ook om die reden niet van een hogere waarde van de grond kan worden uitgegaan.
De rechtbank ziet voorts geen reden voor het toekennen van een vergoeding voor verlichting en camera’s. De noodzaak daarvan is door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Hij heeft niet weersproken dat bij de buitenrijbaan op het onteigende (ook) geen verlichting en/of camera aanwezig was. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [gedaagde] slechts meegedeeld dat hij op de (afgesloten) buitenrijbaan op het onteigende wel paarden los kon laten lopen, maar dat hij ook toen regelmatig moest gaan kijken of alles goed ging. Dit zal niet anders zijn in de nieuwe situatie.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op dit punt over en maakt dit oordeel tot het hare. Zij stelt de in aanmerking te nemen kosten aanleg nieuwe buitenrijbaan vast op
€ 24.215,00.
€ 25.000,00. Zij volgen [gedaagde] in zijn stelling dat de leges in geval van een bestemmingsplan-afwijkingsprocedure ca. € 13.000,00 bedragen. Daarnaast moet rekening worden gehouden met plan- en begeleidingskosten.
€ 33.058,00 excl. btw bedraagt.
De deskundigen houden voor het verkrijgen van de planologische medewerking van de gemeente rekening met een proceduretijd van twee jaar vanaf de peildatum (15 december 2022). Gelet op het door de Staat aangeboden voortgezet gebruik van de huidige rijbaan tot 1 juli 2023, gaan de deskundigen ervan uit dat [gedaagde] gedurende 1,5 jaar zal zijn aangewezen op het gebruik van een buitenrijbaan elders in de omgeving van zijn bedrijf.
De deskundigen hebben - na aanpassing van de tijd voor op- en afladen en na correctie van een verschrijving in het aantal kilometers ter gelegenheid van het pleidooi - de kosten hiervoor begroot op:
- gebruiksvergoeding/huur buitenrijbaan [naam 2]
* 300 keer/jaar x 2 paarden à € 15,00, is € 9.000,00/jaar x 1,5 jaar € 13.500,00
- omrijschade:
* (6 x 50 weken =) 300 ritten/jaar à (8,3 km x 2) à € 0,93/km =
€ 4.631,40 x 1,5 jaar is (afgerond) € 6.950,00
* 190 + 100 uur reistijd en op- en afladen à € 30,00 =
€ 8.700,00 x 1,5 jaar is
€ 13.050,00Totaal € 33.500,00
Naar aanleiding van de reactie van [gedaagde] stelt de Staat stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] ten onrechte op eigen initiatief het hekwerk rond de rijbaan heeft afgebroken. Het hekwerk behoort toe aan de Staat. Uit deze handelwijze volgt dat het verdwijnen van de buitenrijbaan niet zo ‘rampzalig’ is als [gedaagde] stelt, aldus de Staat.
[gedaagde] voert verder aan dat de duur van de periode waar de deskundigen in hun berekening van uitgaan (1,5 jaar te rekenen vanaf 1 juli 2023) niet realistisch is. De gemeente heeft aangegeven dat, in verband met het door haar gevestigde voorkeursrecht, elke beslissing over het al dan niet wijzigen van de bestemming zal worden aangehouden, totdat een beslissing is genomen over de vestiging van het nieuwe bedrijventerrein. De termijn dient volgens [gedaagde] te worden gesteld op tenminste 2,5 jaar vanaf 1 juli 2023. Het voorkeursrecht was op de peildatum weliswaar formeel nog niet gevestigd, maar het is niet reëel te veronderstellen dat de planologische procedure door de gemeente niet zou zijn aangehouden als [gedaagde] op de peildatum de procedure was gestart. De ontwikkelingen spelen al sinds november 2021 en het perceel van [gedaagde] werd al op 21 november 2022 op de uiteindelijke situatietekening bij het aanwijzingsbesluit opgenomen.
[gedaagde] kan zich vinden in de aanmerking van de [naam 2] als vervangende locatie. Hij betwist de door de deskundigen berekende reistijd en tijd voor op- en afladen. Volgens [gedaagde] moet worden uitgegaan van ca. 25 minuten reistijd (enkele reis) voor een 2-paards vrachtwagen. Voor 600 ritten (enkele reis) per jaar is dat 250 uur per jaar. Daarnaast moet worden uitgegaan van tijd voor op- en afladen door [gedaagde] van 15 minuten per keer en dus 75 uur per jaar per arbeidskracht. Op een vervangende locatie als de [naam 2] zijn ten minste twee arbeidskrachten nodig voor het uitladen. Dat komt neer op 150 uren per jaar. Uitgaande van een periode van 2,5 jaar bedraagt de omrijschade volgens [gedaagde] :
- gebruiksvergoeding/huur buitenrijbaan [naam 2]
* 300 keer/jaar x 2 paarden à € 15,00, is € 9.000,00/jaar x 2,5 jaar € 22.500,00
- omrijschade:
* (6 x 50 weken =) 300 ritten/jaar à (8,6 km x 2) à € 0,93/km =
€ 4.798,80 x 2,5 jaar is € 11.997,00
* 250 + 150 uur reistijd en op- en afladen à € 30,00 =
€ 12.000,00 x 2,5 jaar is
€ 30.000,00Totaal € 64.497,00
Subsidiair overwegen de deskundigen dat het niet onaannemelijk is dat de vestiging van het voorkeursrecht nu tot verlenging van de termijnen voor [gedaagde] leidt. Die verlenging is volgens hen geen gevolg van de onteigening, maar van de vestiging van het voorkeursrecht.
De rechtbank is het eens met de Staat dat het in beginsel niet op de weg van [gedaagde] lag om het hekwerk te verwijderen. De Staat heeft echter hieraan geen andere conclusie verbonden dan dat het handelen van [gedaagde] een aanwijzing oplevert dat de vergoeding voor de tijdelijke omrijschade niet deugt. Die enkele stelling is te vaag. De rechtbank gaat daaraan voorbij.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun oordeel dat rekening moet worden gehouden met een proceduretijd van twee jaar, zij het dat in redelijkheid moet worden uitgegaan van twee jaar vanaf 1 mei 2024. Daarbij is van belang dat van [gedaagde] niet kan worden verwacht dat hij de procedure tot bestemmingswijziging al in gang zet als hij nog niet weet wat de omvang van de aan hem toe te kennen schadeloosstelling zal zijn. Daarvoor is dit vonnis richtinggevend.
Rekening houdend met de datum van einde voortgezet gebruik (1 juli 2023) en een duur van twee jaar na 1 mei 2024, dus gerekend tot 1 mei 2026, bedraagt de totale duur 34 maanden, omgerekend 2,83 jaar. De rechtbank gaat in de berekening uit van die termijn.
Daarvan uitgaande stelt de rechtbank de post omrijschade als volgt vast:
- gebruiksvergoeding/huur buitenrijbaan [naam 2]
* 300 keer/jaar x 2 paarden à € 15,00, is € 9.000,00/jaar x 2,83 jaar € 25.470,00
- omrijschade:
* (6 x 50 weken =) 300 ritten/jaar à (8,3 km x 2) à € 0,93/km =
€ 4.631,40 x 2,83 jaar is € 13.106,86
* 190 + 100 uur reistijd en op- en afladen à € 30,00 =
€ 8.700,00 x 2,83 jaar is
€ 24.621,00Totaal € 63.197,86
Extra accountantskosten
De rechtbank volgt de deskundigen in hun oordeel en maakt dit tot het hare.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun oordeel en maakt dit tot het hare.
- waarde onteigende € 67.520,00
- waardevermindering overblijvende € 13.265,00
- bijkomende schade:
- kosten aanpassing overblijvende gronden € 2.500,00
- extra voerkosten € 6.000,00
- kosten nieuwe buitenrijbaan (na aftrek vrijkomend kapitaal) € 24.215,00
- kosten bestemmingswijzigingen/vergunningen € 25.000,00
- tijdelijke schade (omrijschade) € 63.197,86
- extra accountantskosten € 2.000,00
- kosten aanpassing hypotheek
€ 2.000,00€ 124.912,86Totaal € 205.697,86
De rechtbank gaat ervan uit dat van (andere) derde-belanghebbenden die aanspraak zouden kunnen maken op vergoeding van door de onteigening veroorzaakte schade niet is gebleken.
Partijen hebben hieromtrent niets gesteld. De rechtbank zal, gelet op de beperkte tijd tussen de datum van inschrijving van het onteigeningsvonnis (15 december 2022) en 1 januari 2023 de rente vaststellen op 1,0% per jaar voor de periode van 15 december 2022 tot 1 juli 2023 en op 1,5% per jaar vanaf 1 juli 2023. De rechtbank is uit andere A27-onteigeningszaken bekend dat de deskundigen vanaf 1 juli 2023 een rentepercentage van 1,5% per jaar adviseren.
De Staat zal verder op de voet van artikel 55 Ow aan [gedaagde] over het verschil tussen het voorschot en de definitief vast te stellen schadeloosstelling vermeerderd met de vergoeding van de hiervoor genoemde renteschade, de wettelijke rente dienen te vergoeden vanaf heden tot de dag der algehele voldoening.
Btw
De rechtbank ziet overigens geen reden voor toekenning van een extra vergoeding van
€ 1.000,00 voor accountantskosten in verband met de btw-plicht, zoals door de deskundigen is geadviseerd. Kosten voor laatstgenoemde werkzaamheden worden geacht begrepen te zijn in de post ‘extra accountantskosten’ waarvoor een vergoeding is opgenomen.
Kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen
kosten juridische bijstand: € 36.320,00 excl. btw
kosten deskundige bijstand:
- [bedrijf 3] € 17.430,00 excl. btw
- [bedrijf 4] € 787,50 excl. btw
De vraag of de door [gedaagde] gedeclareerde kosten deze dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan, zal worden beantwoord aan de hand van de door de Staat naar voren gebrachte bezwaren.
Bovendien is het voor hem gehanteerde uurtarief gebaseerd op zijn deskundigheid en ervaring op het gebied van het onteigeningsrecht als rentmeester. Hij heeft op dit terrein evenveel ervaring als bijvoorbeeld zijn kantoorgenoot mr. Crooijmans, wiens uurtarief van
€ 290,00 niet ter discussie staat. De inzet van mr. Van Santvoort zorgt voor een efficiënte, kostenbesparende behandeling van de zaak. De bestede tijd is niet alleen ingezet voor ‘slechts’ ondersteunende werkzaamheden. Mr. Goorts heeft hierdoor, als senior-advocaat, minder tijd besteed aan de zaak, dan wanneer hij alle werkzaamheden zelf had moeten uitvoeren tegen een hoger uurtarief. Er is geen reden om in deze zaak het uurtarief van mr. Van Santvoort te matigen.
Vast staat dat mr. Van Santvoort in november 2023 is beëdigd als advocaat. Voor de periode daaraan voorafgaand kan de kennis en ervaring die hij had als voormalig rentmeester gelijk worden gesteld aan de deskundigheid die wordt ingebracht door [deskundige 4] , die als deskundige optreedt voor [gedaagde] . Er is daarom geen aanleiding om in verband met specifieke kennis en ervaring op dat gebied voor die periode een hoger uurtarief te rekenen. De rechtbank oordeelt een uurtarief van € 175,00 exclusief btw voor mr. Van Santvoort voor de periode tot zijn beëdiging als advocaat redelijk.
Voor de periode vanaf de 1e van de maand na zijn beëdiging als advocaat, dus vanaf 1 december 2023, gaat de rechtbank uit van een uurtarief van € 240,00. De rechtbank oordeelt dat tarief redelijk, ook afgezet tegen het uurtarief van € 290,00 dat mr. Crooijmans - die sinds langere tijd als advocaat werkzaam is - in dit soort zaken hanteert. Mr. Van Santvoort is nog geen ervaren advocaat, terwijl hij een uurtarief (€ 275,00) in rekening brengt dat binnen de bandbreedte ligt van die van een ervaren, gespecialiseerde advocaat. Dat hij vóór zijn beëdiging als advocaat al ervaring had opgedaan op het gebied van het onteigeningsrecht kan wel zo zijn, maar dat maakt hem nu nog geen gespecialiseerde en ervaren onteigeningsadvocaat.
De Staat heeft overigens de omvang van de gestelde verrichte werkzaamheden niet weersproken. De rechtbank oordeelt het aantal bestede uren redelijk.
Volgens de overgelegde specificatie heeft mr. Van Santvoort tot 1 december 2023 in totaal 13,60 uren aan de zaak besteed tegen een uurtarief van € 240,00 en vanaf 1 december 2023 in totaal 22,30 uren tegen een uurtarief van € 275,00.
Gelet op het gematigde uurtarief zal op de verzochte vergoeding een bedrag van 13,60 x
€ 65,00 (€ 240,00 - € 175,00) = € 884,00 en 22,30 x € 35,00 (€ 275,00 - € 240,00) =
€ 780,50, in totaal € 1.664,50, exclusief btw in mindering worden gebracht. Dit betekent dat voor juridische bijstand een bedrag van € 34.655,50 exclusief btw toewijsbaar is
(€ 36.320,00 min € 1.664,50).
€ 18.217,50 excl. btw.
3.De beslissing
3.3.wijst BN De Stem aan als het nieuwsblad waarin een uittreksel van dit vonnis dient te worden geplaatst,