ECLI:NL:RBZWB:2024:2579

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/02/408092 / FA RK 23-1564
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
  • mr. Van Egeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenverzoeken, ouderschapsplan en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van een echtpaar dat in 2016 in de gemeente Wijchen is gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.F.M. Gulickx, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.M. Groenhuis-Kools, hebben gezamenlijk een minderjarig kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2024 is gebleken dat partijen het eens zijn over het hoofdverblijf van het kind, maar niet over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, wat een procesuele eis is bij een verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat partijen ontvankelijk zijn in hun verzoek tot echtscheiding, gezien de omstandigheden.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het hoofdverblijf van het kind is bij de vrouw bepaald, en de zorgregeling is vastgesteld op basis van de overeenstemming tussen partijen. De man heeft recht op contact met het kind volgens de afgesproken regeling. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de vrouw verzocht om een bijdrage van € 500 per maand, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de man, na toepassing van een zorgkorting, een bijdrage van € 264 per maand moet betalen. De man is ook als huurder van de echtelijke woning aangewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/408092 / FA RK 23-1564
Datum uitspraak: 11 april 2024
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.J.M. Groenhuis-Kools te Breda.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 30 maart 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van 6 april 2023 van mr. Gulickx;
- de brief met bijlage van 7 april 2023 van mr. Gulickx;
- het op 23 juni 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het op 10 juli 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek;
- de brief van 31 augustus 2023 van mr. Gulickx;
- het op 12 september 2023 ontvangen wijzigingsverzoek van mr. Gulickx;
- het op 2 oktober 2023 ontvangen verweerschrift tegen gewijzigde verzoeken van mr.
Groenhuis-Kools;
- de brief met bijlagen van 4 maart 2024 van mr. Gulickx;
- de brief van 8 maart 2024 van mr. Gulickx;
- de brief met bijlagen van 14 maart 2024 van mr. Groenhuis-Kools;
- de brief met bijlage van 21 maart 2024 van mr. Gulickx.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 25 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 2016 in de gemeente Wijchen met elkaar gehuwd en hebben daarna huwelijkse voorwaarden gemaakt;
- uit hun huwelijk is het volgende nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

De vrouw verzoekt nu, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat de minderjarige zijn hoofdverblijf zal hebben bij haar;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 500,= per maand.
De man verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- bepaling dat hij de huurder van de echtelijke woning zal zijn.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 815 lid 2 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenverzoeken een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv). Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd.
4.2.
Volgens de vrouw is het niet gelukt overeenstemming te bereiken, ondanks uitgebreide besprekingen, inspanningen, onderhandelingen en correspondentie.
4.3.
De rechtbank acht partijen ontvankelijk in het over en weer gedane verzoek tot echtscheiding. De door hen aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van partijen niet kan worden verlangd dat een door hen opgesteld ouderschapsplan wordt overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het eens zijn over het hoofdverblijf van de minderjarige en de reguliere zorgregeling, maar niet over de verdeling van de vakanties/feestdagen en de kinderalimentatie.
Echtscheiding
4.4.
Beide partijen verzoeken de echtscheiding uit te spreken, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
4.5.
Gelet hierop zal het over en weer gedane verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond worden toegewezen. De wet staat echter niet toe de echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat de rechtbank het verzoek daartoe dan ook afwijst.
Hoofdverblijf
4.6.
De vrouw verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen.
4.7.
De man kan zich met dit verzoek van de vrouw verenigen.
4.8.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw als onweersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu ook niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.9.
De vrouw verzoekt een zorgregeling te bepalen waarbij [minderjarige] drie van de vier weken van donderdagmiddag tot zondagmiddag bij de man is, alsmede een verdeling van de vakanties en feestdagen conform haar voorstel, waarbij partijen gelijk belast zijn met het halen en brengen van [minderjarige] . Het voorstel van de vrouw voor wat betreft de vakanties en feestdagen is een verdeling bij helfte, waarvoor zij een planning heeft gemaakt.
4.10.
De man verzoekt zelfstandig een zorgregeling te bepalen waarbij hij en [minderjarige] drie van de vier weken van donderdagmiddag tot zondagmiddag contact met elkaar hebben, alsmede gedurende de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen te verdelen, waarbij partijen gelijk zijn belast met het halen en brengen van [minderjarige] . De man is altijd nauw betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding en wenst dat ook te blijven. De man kan zich niet verenigen met het verzoek van de vrouw ten aanzien van de vakanties en feestdagen, omdat het zwaartepunt bij de man komt te liggen. De man heeft vanwege zijn werk een maximum aantal vakantiedagen. De vrouw werkt niet en is niet gebonden aan een beperkt aantal vakantiedagen en of haar verlof wordt goedgekeurd. De man wenst inspraak te hebben in de verdeling van de vakanties en feestdagen.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn het eens over de reguliere zorgregeling, op basis waarvan [minderjarige] van donderdagmiddag uit school tot zondagmiddag bij de man verblijft, zodat de rechtbank aldus zal bepalen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen ten aanzien van de vakanties en feestdagen nog van mening verschillen over de mei- en kerstvakantie. Voor de meivakantie 2024 zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige] de eerste helft van donderdag uit school tot de zondagmiddag in het midden van de vakantie bij de man verblijft en vanaf zondagmiddag tot de week daarop maandagochtend naar school bij de vrouw verblijft. Voor de toekomst hebben partijen afgesproken dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld, waarbij de vrouw de eerste keus heeft voor wat betreft de mei- en kerstvakantie en of zij contact met [minderjarige] wil hebben de eerste drie weken of de laatste drie weken van de zomervakantie. Partijen zijn het erover eens dat het halen en brengen van [minderjarige] bij helfte wordt verdeeld. De rechtbank zal aldus beslissen.
Kinderalimentatie
4.12.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 500,= per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de minderjarige behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.13.
De man voert verweer tegen dit verzoek. Door de vrouw is niet gesteld of gebleken dat sprake is van behoefte en/of draagkracht. Dit, terwijl de vrouw wel op de hoogte was van de inkomenssituatie van de man. Daar komt bij dat de man binnen afzienbare tijd een wijziging van zijn draagkracht in negatieve zin verwacht, omdat hij vanaf maart 2024 langer dan twaalf maanden ziek thuis is.
4.14.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële
draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn
neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte [minderjarige]
4.15.
Tussen partijen staat vast dat de behoefte van [minderjarige] € 382,= per maand bedroeg in
2023, aldus geïndexeerd naar 2024 afgerond € 406,= per maand. Dit is gebaseerd op een
netto besteedbaar gezinsinkomen van € 2.951,= per maand (netto besteedbaar inkomen van
de man van € 2.813 + netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 0 + kindgebonden
budget van € 138).
4.16.
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarige
tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht
de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van kinderen
tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient
eerst het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald. Het
bedrag aan draagkracht wordt in 2024 bij inkomens vanaf € 2.065,= per maand vastgesteld
aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,=)]. Voor de lagere
inkomens (beneden een NBI van € 2.065,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van
toepassing.
Draagkracht vrouw
4.17.
Volgens partijen bedraagt de draagkracht van de vrouw € 25,= per maand. Onder
verwijzing naar paragraaf 4.3.3. van eerdergenoemde aanbevelingen neemt de rechtbank
echter geen draagkracht aan aan de zijde van de vrouw. De vrouw is namelijk de ouder bij
wie de minderjarige zijn hoofdverblijf heeft en de ouder die een bijstandsuitkering ontvangt.
Draagkracht man
4.18.
Ten aanzien van de draagkracht van de man zijn partijen het erover eens dat uit kan
worden gegaan van zijn huidige draagkracht van € 732,= per maand, gebaseerd op een netto
besteedbaar inkomen van € 3.308,= per maand (uitgaande van zijn loonstroken van januari
en februari 2024).
Verdeling van de draagkracht
4.19.
De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat de vrouw geen aandeel
kan leveren in de kosten van [minderjarige] . De draagkracht van de man, en daarmee de
gezamenlijke draagkracht, bedraagt € 732,= per maand. Dat is voldoende om in de behoefte
van [minderjarige] van geïndexeerd € 406,= per maand te voorzien.
4.20.
Nu de vrouw naar het oordeel van de rechtbank geen draagkracht heeft, is het maken
van een draagkrachtvergelijking niet nodig.
Zorgkorting
4.21.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de zorg gelijk wordt verdeeld. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk een zorgkorting van 35% toe te passen, mede gelet op de uitgangspunten die zijn neergelegd in de eerdergenoemde aanbevelingen. Dat leidt tot een zorgkorting van afgrond € 142,= (35% van € 406), die wordt afgetrokken van het eigen aandeel van de man.
4.22.
Rekening houdend met deze zorgkorting moet de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] betalen van € 264,= per maand
(€ 406 - € 142).
Ingangsdatum
4.23.
Door de vrouw is geen specifieke ingangsdatum verzocht. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, zal de ingangsdatum daarom worden bepaald op de datum van de beschikking.
Conclusie
4.24.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] met ingang van de datum van de beschikking vaststellen op
€ 264,= per maand.
Huurrecht
4.25.
De man verzoekt het huurrecht van de echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats 2] aan hem toe te scheiden. De man woont daar ook nog steeds, terwijl de vrouw een woning in [woonplaats 1] huurt.
4.26.
De vrouw is akkoord met dit zelfstandige verzoek van de man.
4.27.
Naar de rechtbank begrijpt verzoekt de man te bepalen dat hij de huurder zal zijn van de echtelijke woning. De rechtbank zal dit verzoek als onweersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Proceskosten
4.28.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2016 in de gemeente Wijchen met elkaar gehuwd;
5.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
5.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man gerechtigd is tot contact met de [minderjarige] op de wijze zoals in rechtsoverweging 4.11. is weergegeven;
5.4.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man te betalen bijdrage voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 22 april 2024 op € 264,= (tweehonderdvierenzestig euro) per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
5.5.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de huurder zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan [adres] [woonplaats 2] ;
5.6.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.