ECLI:NL:RBZWB:2024:2575

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/02/420591 / KG ZA 24-136 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire beslagen in kort geding tussen aandeelhouders en bestuurders van ZeeBra Reumatologie B.V.

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit verschillende vennootschappen en hun bestuurders, de opheffing van conservatoire beslagen die door ZeeBra Reumatologie B.V. waren gelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er summierlijk was gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen waarvoor de beslagen waren gelegd. De achtergrond van het geschil ligt in een samenwerkingsovereenkomst tussen ZeeBra en Stichting Reumazorg Zuid-West Nederland, waarbij de eisers zich aan non-concurrentiebedingen hadden verbonden. Eisers stelden dat zij niet in strijd met deze bedingen handelden door werkzaamheden voor RZWN te verrichten. De voorzieningenrechter concludeerde dat ZeeBra niet had aangetoond dat de non-concurrentiebedingen ook haar belangen beschermden, en dat de beslagen daarom opgeheven moesten worden. Tevens werd ZeeBra veroordeeld in de proceskosten van eisers, die door de beslagen in hun privéleven werden belemmerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van ZeeBra bij handhaving van de beslagen niet opwoog tegen het belang van eisers bij opheffing.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/420591 / KG ZA 24-136
Vonnis in kort geding van 17 april 2024
in de zaak van

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 1] ,
3.
[gedaagde 3] B.V.,
te [plaats 2] ,
4.
[gedaagde 4],
te [plaats 2] ,
eisende partijen,
hierna respectievelijk te noemen: [gedaagde 1] B.V., [gedaagde 1] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4]
en gezamenlijk als eisers,
advocaat: mr. I. Soetens te Eindhoven,
tegen
ZEEBRA REUMATOLOGIE B.V.,
te Goes,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ZeeBra,
advocaat: mr. A. Al-Musawi te Ede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 28;
- de akte overlegging producties van ZeeBra met producties 14 tot en met 18;
- de akte overlegging producties van eisers met producties 29 tot en met 31;
- de mondelinge behandeling van 3 april 2024 (gecombineerd met de mondelinge behandeling in de zaak van Stichting Reumazorg Zuid West Nederland tegen ZeeBra, C/02/420645 KG ZA 2024-140), alsmede de op de mondelinge behandeling door mr. Soetens en mr. Al-Musawi ieder voor zich overgelegde en voorgedragen pleitnota’s.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling, naar aanleiding van het bezwaar van ZeeBra, beslist dat productie 32 van eisers buiten beschouwing wordt gelaten. Deze productie is te laat overgelegd.

2.De feiten

2.1.
ZeeBra is een vennootschap die zich richt op het verlenen van medisch specialistische zorg op het gebied van de reumatologie. ZeeBra is een samenwerking aangegaan met Stichting Reumazorg Zuid-West Nederland (hierna: RZWN). RZWN exploiteert een reumacentrum met een aantal locaties in Nederland. ZeeBra heeft zich verbonden om voor RZWN reumatologische zorg te verlenen door aan haar reumatologen en andere medewerkers ter beschikking te stellen.
2.2.
[gedaagde 1] B.V., [gedaagde 3] , [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ), [B.V. 2] (hierna: [B.V. 2] ) en [B.V. 3] (hierna: [B.V. 3] ) houden de aandelen in ZeeBra. Op dit moment is [B.V. 1] de enig bestuurder van ZeeBra. [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 3] maakten tot en met december 2023 ook deel uit van het bestuur van ZeeBra. Eerder maakte [B.V. 2] ook deel uit van het bestuur. [gedaagde 2] is de aandeelhouder/bestuurder van [gedaagde 1] B.V. [gedaagde 4] is de aandeelhouder/bestuurder van [gedaagde 3] . Mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is de aandeelhouder/bestuurder van [B.V. 1] . De heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is de aandeelhouder/bestuurder van [B.V. 2] . [gedaagde 2] , [gedaagde 4] , [naam 1] en [naam 2] zijn reumatologen en hebben in die hoedanigheid via ZeeBra bij RZWN gewerkt.
2.3.
De samenwerking tussen ZeeBra en RZWN is op 4 november 2022 vastgelegd in een “Samenwerkingsovereenkomst” tussen ZeeBra, RZWN, [gedaagde 2] , [gedaagde 4] , [naam 1] en [naam 2] . Daarin wordt RZWN aangeduid als “de Instelling”, [gedaagde 2] , [gedaagde 4] , [naam 1] en [naam 2] als “Manager” en de aan hen gelieerde BV’s als “Opdrachtnemer”. In artikel 11 van de overeenkomst staat:
11. NON-CONCURRENTIE
11.1.
De Opdrachtnemer en de Manager verplichten zich hierbij jegens ZeeBra Reumatologie B.V. en de Instelling (middels een onherroepelijk derdenbeding om niet), gedurende de duur van deze Overeenkomst en een periode van 24 maanden daarna, direct noch indirect, in welke vorm of hoedanigheid dan ook:
( a.)
op enigerlei wijze betrokken te zijn bij, zich inlaten met, deelnemen of anderszins een belang aanhouden in enige onderneming die activiteiten ontplooit die concurrerend zijn met de activiteiten en/of producten van de Instelling in een gebied waar de Instelling op dat moment actief is (een zorgaanbod dat buiten het zorgprofiel van de Instelling valt wordt geacht niet concurrerend te zijn);
( b.)
enige werknemer van de Instelling in dienst te nemen respectievelijk anderszins werkzaamheden te laten verrichten of werknemers te bewegen hun relatie met de Instelling te beëindigen (onder "werknemers" wordt op enig moment verstaan: personen die bij de Instelling werkzaam zijn of minder dan een jaar daarvoor bij de Instelling werkzaam waren); en/ of
( c.)
contractspartijen van de Instelling, waaronder begrepen werknemers, leveranciers en klanten, ertoe te bewegen om hun overeenkomst met de Instelling te wijzigen, beëindigen dan wel niet voort te zetten (onder "leveranciers" en "klanten" wordt op enig moment verstaan: (rechts)personen die goederen en/of diensten aan Instelling verstrekken of afnemen of minder dan een jaar voor het betreffende feit goederen en/of diensten van de Instelling hebben afgenomen).
11.2
Ingeval van een inbreuk op een in artikel 11.1 omschreven verplichting verbeurt de inbreuk makende Partij (zijnde de Opdrachtnemer of de Manager) aan ZeeBra Reumatologie B.V., nadat ZeeBra Reumatologie B.V. de relevante Partij een ingebrekestelling heeft gestuurd, een direct opeisbare boete van EUR 250.000 voor iedere inbreuk, zonder dat gerechtelijke tussenkomst vereist is, alsmede een direct opeisbare boete van EUR 5.000 voor iedere dag dat de inbreuk voortduurt 10 werkdagen nadat ZeeBra Reumatologie B.V. de relevante Partij een ingebrekestelling heeft gestuurd, en onverlet het recht van ZeeBra Reumatologie B.V. om nakoming en/of volledige vergoeding te vragen van de ten gevolge van een dergelijke Inbreuk geleden schade, voor zover deze uitgaat boven het bedrag van de verbeurde boete(s).
11.3
Dit artikel 11 is niet van toepassing indien de betreffende Partij voor hetzelfde handelen een boete
verbeurt onder de Aandeelhoudersovereenkomst en deze boete daadwerkelijk heeft betaald.
Op 7 november 2022 heeft ZeeBra met [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] en met [gedaagde 3] en [gedaagde 4] “Managementovereenkomsten” gesloten. In de managementovereenkomsten worden [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 3] aangeduid als “Opdrachtnemer” en [gedaagde 2] en [gedaagde 4] als “Manager”. In ieder van de managementovereenkomsten staat in artikel 9:
9. NON-CONCURRENTIE
9.1
De Opdrachtnemer en de Manager verplichten zich hierbij jegens ZeeBra Reumatologie B.V. en de Instelling (middels een onherroepelijk derdenbeding om niet), gedurende de duur van deze Overeenkomst en een periode van 24 maanden daarna, direct noch indirect, in welke vorm of hoedanigheid dan ook:
( a.)
op enigerlei wijze betrokken te zijn bij, zich inlaten met, deelnemen of anderszins een belang aanhouden in enige onderneming die activiteiten ontplooit die concurrerend zijn met de activiteiten en/of producten van de Instelling in een gebied waar de Instelling op dat moment actief is (een zorgaanbod dat buiten het zorgprofiel van de Instelling valt wordt geacht niet concurrerend te zijn);
( b.)
enige werknemer van de Instelling in dienst te nemen respectievelijk anderszins werkzaamheden te laten verrichten of werknemers te bewegen hun relatie met de Instelling te beëindigen (onder "werknemers" wordt op enig moment verstaan: personen die bij de Instelling werkzaam zijn of minder dan een jaar daarvoor bij de Instelling werkzaam waren); en/ of
( c.)
contractspartijen van de Instelling, waaronder begrepen werknemers, leveranciers en klanten, ertoe te bewegen om hun overeenkomst met de Instelling te wijzigen, beëindigen dan wel niet voort te zetten (onder "leveranciers" en "klanten" wordt op enig moment verstaan: (rechts)personen die goederen en/of diensten aan Instelling verstrekken of afnemen of minder dan een jaar voor het betreffende feit goederen en/of diensten van de Instelling hebben afgenomen).
9.2
Ingeval van een Inbreuk op een in artikel 9.1 omschreven verplichting verbeurt de inbreuk makende Partij (zijnde de Opdrachtnemer of de Manager) aan ZeeBra Reumatologie B.V., nadat ZeeBra Reumatologie B.V., de relevante Partij een ingebrekestelling heeft gestuurd, een direct opeisbare boete van EUR 250.000 voor iedere inbreuk, zonder dat gerechtelijke tussenkomst vereist is, alsmede een direct opeisbare boete van EUR 5.000 voor iedere dag dat de Inbreuk voortduurt 10 werkdagen nadat ZeeBra Reumatologie B.V. de relevante Partij en ingebrekestelling heeft gestuurd, en onverlet het recht van ZeeBra Reumatologie B.V. om nakoming en/of volledige vergoeding te vragen van de ten gevolge van een dergelijke inbreuk geleden schade, voor zover deze uitgaat boven het bedrag van de verbeurde boete(s).
9.3
Dit artikel 9 is niet van toepassing indien de betreffende Partij voor hetzelfde handelen een boete verbeurt onder de Aandeelhoudersovereenkomst en deze boete daadwerkelijk heeft betaald.
[gedaagde 1] B.V., [gedaagde 3] , [B.V. 1] , [B.V. 2] , [gedaagde 2] , [gedaagde 4] , [naam 1] en [naam 2] hebben op 7 november 2022 ook afspraken gemaakt in een “Aandeelhoudersovereenkomst”. [B.V. 3] is geen partij bij de aandeelhoudersovereenkomst, omdat het de bedoeling was dat zij haar aandelen zou overdragen. In de aandeelhoudersovereenkomst worden [gedaagde 1] B.V., [gedaagde 3] , [B.V. 1] en [B.V. 2] aangeduid als “Management Holdings” en [gedaagde 2] , [gedaagde 4] , [naam 1] en [naam 2] als “Managers”. In artikel 13 staat:
13. NON-CONCURRENTIE EN RELATIEBEDING
13.1
Ieder van de Management Holdings en de Managers verplicht zich hierbij jegens ZeeBra Reumatologie B.V. en de Instelling (middels een onherroepelijk derdenbeding om niet) om zolang zij, direct of indirect, Aandelen (of certificaten van Aandelen) houden en voor een periode van 24 maanden nadat zij gestopt zijn Aandelen te houden, direct noch indirect, in welke vorm of hoedanigheid dan ook:
( a.)
op enigerlei wijze betrokken te zijn bij, zich inlaten met, deelnemen of anderszins een belang aanhouden in enige onderneming die activiteiten ontplooit die concurrerend zijn met de activiteiten en/of producten van de Instelling in een gebied waar de Instelling op dat moment actief is (een zorgaanbod dat buiten het zorgprofiel van de Instelling valt wordt geacht niet concurrerend te zijn);
( b.)
enige werknemer van de Instelling in dienst te nemen respectievelijk anderszins werkzaamheden te laten verrichten of werknemers te bewegen hun relatie met de Instelling te beëindigen (onder "werknemers" wordt op enig moment verstaan: personen die bij de Instelling werkzaam zijn of minder dan een jaar daarvoor bij de Instelling werkzaam waren); en/ of
( c.)
contractspartijen van de Instelling, waaronder begrepen werknemers, leveranciers en klanten, ertoe te bewegen om hun overeenkomst met de Instelling te wijzigen, beëindigen dan wel niet voort te zetten (onder "leveranciers" en "klanten" wordt op enig moment verstaan: (rechts)personen die goederen en/of diensten aan Instelling verstrekken of afnemen of minder dan een jaar voor het betreffende feit goederen en/of diensten van de Instelling hebben afgenomen).
Ter voorkoming van enig misverstand en ter verduidelijking van het doel van deze bepaling: Partijen beogen met dit artikel 13 niet enige beperking aan te brengen in het carrièreperspectief van aan Management Holdings en de Managers verbonden familieleden in de eerste graad, doch beogen slechts een zogenaamde 'stroman-constructie' waarbij enige Management Holding of Manager met tussenkomst van bedoelde familieleden en in weerwil van het bepaalde in dit artikel 13 concurrerende activiteiten (doet) verricht(en), te voorkomen.
13.2
Ingeval van een inbreuk op een in artikel 13.1 omschreven verplichting verbeurt de inbreuk makende Partij (zijnde een Management Holding of een Manager) aan ZeeBra Reumatologie B.V., nadat ZeeBra Reumatologie B.V. de relevante Partij een ingebrekestelling heeft gestuurd, een direct opeisbare boete van EUR 250.000 voor iedere inbreuk, zonder dat gerechtelijke tussenkomst vereist is, alsmede een direct opeisbare boete van EUR 5.000 voor iedere dag dat de inbreuk voortduurt 10 Werkdagen nadat ZeeBra Reumatologie B.V. de relevante Partij bovengenoemde ingebrekestelling heeft gestuurd, en onverlet het recht van ZeeBra Reumatologie B.V. om nakoming en/of volledige vergoeding te vragen van de ten gevolge van een dergelijke inbreuk geleden schade, voor zover deze uitgaat boven het bedrag van de verbeurde boete(s).
13.3
Artikel 13.213.2 is niet van toepassing indien de betreffende partij voor hetzelfde handelen een boete verbeurt onder zijn managementovereenkomst met ZeeBra Reumatologie B.V. en deze boete daadwerkelijk heeft betaald.
2.4.
In 2023 is er onenigheid ontstaan tussen de aandeelhouders van ZeeBra en hun bestuurders. Dat heeft ertoe geleid dat [gedaagde 3] op 19 december 2023 is ontslagen als bestuurder. Op 20 december 2023 heeft [gedaagde 1] B.V. ontslag genomen als bestuurder.
2.5.
[gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben vervolgens hun werkzaamheden als reumatoloog voor RZWN voortgezet buiten ZeeBra om.
2.6.
Bij brief van 29 februari 2024 heeft RZWN per direct de samenwerking met ZeeBra opgezegd vanwege (a.) de gebrekkige wijze van samenwerken, (b.) het onvoldoende ter beschikking stellen van gekwalificeerde reumatologen, (c.) het onvoldoende zorgen voor een goede bedrijfsvoering van ZeeBra, (d.) het onvoldoende zorgen voor continuïteit in de bedrijfsvoering van ZeeBra en (e.) het gebrekkig functioneren van [naam 1] als reumatoloog, ingezet door ZeeBra bij RZWN.
2.7.
ZeeBra heeft bij brieven van 29 februari 2024 aan eisers gemeld dat zij in strijd hebben gehandeld met de non-concurrentiebedingen in de samenwerkingsovereenkomst, de managementovereenkomsten en de aandeelhoudersovereenkomst door hun werk als reumatoloog bij RZWN voort te zetten. In een e-mail van 5 maart 2024 heeft de advocaat van ZeeBra dit herhaald en daarnaast gemeld dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ook in strijd met de concurrentiebedingen hebben gehandeld door mevrouw [naam 3] (hierna: [naam 3] ) als reumatoloog over te hevelen van ZeeBra naar RZWN. ZeeBra heeft eisers gesommeerd om vanwege de overtredingen boetes te betalen van € 250.000,00 en € 500.000,00, alsmede € 5.000,00 per dag dat een overtreding voortduurt.
2.8.
Eisers hebben bij e-mail van 5 maart 2024 betwist dat zij boetes zijn verschuldigd.
2.9.
Ter verzekering van het verhaal voor haar vorderingen heeft ZeeBra, na verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, op 21 maart 2024 conservatoir beslag gelegd op de volgende verhaalsbronnen:
- ten laste van [gedaagde 4] op haar onverdeelde helft in de onroerende zaak, staande en gelegen te [adres 1] , kadastraal bekend als [kadastrale gegevens 1] ;
- ten laste van [gedaagde 2] op zijn onverdeelde helft in de onroerende zaak, staande en gelegen te [adres 2] , kadastraal bekend als [kadastrale gegevens 2] ;
- ten laste van [gedaagde 3] een derdenbeslag onder ING Bank N.V.;
- ten laste van [gedaagde 4] een derdenbeslag onder Coöperatieve Rabobank U.A.;
- ten laste van [gedaagde 1] B.V. een derdenbeslag onder Coöperatieve Rabobank U.A.;
- ten laste van [gedaagde 2] een derdenbeslag onder Coöperatieve Rabobank U.A.;
- ten laste van [gedaagde 2] een derdenbeslag onder ING Bank N.V.;
- ten laste van [gedaagde 2] een derdenbeslag onder ABN AMRO Bank N.V.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de door ZeeBra ten laste van eisers gelegde beslagen per direct op te heffen, althans ZeeBra te veroordelen om binnen vierentwintig uur na betekening van het vonnis over te gaan tot opheffing van alle beslagen, met bepaling dat ZeeBra een dwangsom van
€ 5.000,00 verbeurt voor iedere dag of dagdeel dat aan die veroordeling niet wordt voldaan;
- ZeeBra te veroordelen in de werkelijke proceskosten van eisers, althans de kosten van dit geding volgens de gangbare tarieven, inclusief de nakosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele betaling.
3.2.
Eisers leggen aan de vorderingen ten grondslag dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijk van de vorderingen waarvoor de beslagen zijn gelegd en dat de beslagen vexatoir zijn. Volgens eisers kwalificeert het leggen van de beslagen door ZeeBra als misbruik van recht. Dat maakt dat ZeeBra gehouden is de werkelijke proceskosten van eisers te vergoeden.
3.3.
ZeeBra voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.2.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv moet het beslag worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. Daarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. Hierbij geldt dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.3.
De kern van de discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of eisers de op hen rustende non-concurrentiebedingen hebben geschonden, door anders dan via ZeeBra werkzaamheden te verrichten voor RZWN. Ten aanzien van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] speelt daarnaast de vraag of zij in strijd met de non-concurrentiebedingen heeft wegens de werkzaamheden van [naam 3] voor RZWN. Het gaat daarbij volgens ZeeBra om de non-concurrentiebedingen zoals opgenomen in zowel de samenwerkingsovereenkomst als in de aandeelhoudersovereenkomst en in de managementovereenkomsten. Volgens de letterlijke tekst van die bedingen, gaan die bedingen alleen over activiteiten die concurreren met die van RZWN (“de Instelling”). Daarvan is in dit geval geen sprake omdat zowel eisers al [naam 3] werken voor RZWN. Volgens ZeeBra dienen deze bedingen echter zo te worden uitgelegd dat het eisers ook niet vrij stond om te concurreren met de activiteiten van ZeeBra. Eisers voeren daarentegen aan dat voor die uitleg geen ruimte bestaat en dat dient te worden uitgegaan van de letterlijke tekst van de non-concurrentiebedingen. Het – buiten ZeeBra om – werken voor RZWN zou hen daarom vrijstaan. Dit geldt ook voor de werkzaamheden van [naam 3] , voor zover al moet worden aangenomen dat zij niet al in dienst van RZWN was, wat eisers betogen.
4.4.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ZeeBra er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de non-concurrentiebedingen ook de bedoeling hadden om ZeeBra te beschermen tegen concurrentie. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.6.
Voor de uitleg van een contractuele bepaling is, zoals ZeeBra terecht aanvoert, de bedoeling van partijen van belang. Die bedoeling kan onder meer worden afgeleid uit hetgeen partijen daarover met elkaar hebben besproken. ZeeBra stelt echter dat (de contracts)partijen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten niet met elkaar over de inhoud van de non-concurrentiebedingen hebben gesproken. Het feit dat zij hierover – in de optiek van ZeeBra – kennelijk niet hebben onderhandeld, geeft juist aanleiding om ervan uit te gaan dat de letterlijke tekst de bedoeling van partijen weergeeft. De onderhandelingen tussen partijen werpen immers in dit verband geen ander licht op de uitleg daarvan.
4.7.
ZeeBra voert verder aan dat uit de tekst van de overeenkomst zelf kan worden afgeleid dat het niet de bedoeling van partijen was dat alleen de belangen van RZWN zouden worden beschermd, maar ook die van ZeeBra. De bepalingen in de verschillende overeenkomsten zijn gelijkluidend. Er is dus volgens ZeeBra bij het opstellen van de contracten geknipt en geplakt. Het lag echter volgens ZeeBra niet voor de hand om in de aandeelhoudersovereenkomst en de managementovereenkomsten bepalingen op te nemen die (alleen) de belangen van RZWN beschermen. RZWN was bij die overeenkomsten immers geen partij, aldus ZeeBra. Verder stelt ZeeBra dat in de aanhef van het non-concurrentiebeding staat dat eisers deze verplichting zijn aangegaan “jegens ZeeBra Reumatologie en de Instelling”. Daaruit blijkt volgens ZeeBra dat de verplichting ook is aangegaan jegens ZeeBra, juist om haar belangen te beschermen. Dat kan ook worden afgeleid uit het feit dat alleen ZeeBra bij overtreding een boete kan opeisen. Er is niets bepaald over het afdragen van een boete aan RZWN. Dat maakt de uitleg van eisers onaannemelijk, aldus ZeeBra.
4.8.
Eisers voeren daartegen aan dat het juist de bedoeling van partijen was dat de bepalingen gelijkluidend waren. Volgens eisers stond het belang van RZWN bij het sluiten van de drie overeenkomsten steeds voorop, omdat binnen RZWN de zorg werd georganiseerd en het geld werd verdiend. Dat belang diende beschermd te worden, want ZeeBra was daarvan afhankelijk. Beide organisaties waren ook met elkaar vervlochten. Eisers wijzen er in dit verband nog op dat het non-concurrentiebeding zeer specifiek is genoteerd.
4.9.
De voorzieningenrechter volgt ZeeBra niet in haar standpunt dat uit de tekst van de overeenkomsten volgt dat het aannemelijk is dat de contractspartijen met de non-concurrentiebepalingen ook het (uitsluitende) belang van ZeeBra beoogden te beschermen. De voorzieningenrechter licht dat als volgt toe.
4.10.
Uit het feit dat de non-concurrentiebepalingen in alle overeenkomsten gelijkluidend zijn, kan worden afgeleid dat de contractsluitende partijen het belangrijk vonden om de zelfde bepalingen in alle overeenkomsten op te nemen. Dat is op zichzelf ook niet onlogisch. Dat tussen ZeeBra (en diens bestuurders/aandeelhouders) en RZWN een nauwe samenwerking bestond, staat niet ter discussie. De samenwerking tussen ZeeBra en RZWN stond in alle overeenkomsten centraal. De bestuurders/aandeelhouders van ZeeBra hadden RZWN immers nodig om als zelfstandig ondernemers medisch specialistische zorg te kunnen leveren. De activiteiten van ZeeBra waren er uitsluitend op gericht om dit via RZWN te doen. Het beschermen van RZWN tegen concurrentie was dus ook in het belang van ZeeBra zelf.
4.11.
De samenwerkingsovereenkomst is ook eerder gesloten dan de aandeelhoudersovereenkomst en de managementovereenkomsten. De in de samenwerkingsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebepaling is blijkbaar vervolgens overgenomen in de andere overeenkomsten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van RZWN toegelicht dat dit destijds een bewuste keuze was om de werking van het beding ook via die weg te verzekeren. Het feit dat RZWN zelf geen partij was bij de aandeelhoudersovereenkomst en de managementovereenkomsten maakt nog niet dat het onlogisch is dat de partijen bij die overeenkomsten het non-concurrentiebeding wel in het (uitsluitende) belang van RZWN opnamen. De mogelijkheid om ten behoeve van een derde, die geen partij is bij de overeenkomst, verplichtingen in het leven te roepen, is uitdrukkelijk de wet opgenomen (artikel 6:253 BW). De toevoeging “
(middels een onherroepelijk derdenbeding om niet)”duidt er op dat partijen voor ogen hebben gehad dit aldus te doen. Het feit dat eisers met dit derdenbeding ook een verplichting jegens ZeeBra zijn aangegaan (om niet te concurreren) betekent dus nog niet dat dit ook ten behoeve van het (uitsluitende) belang van ZeeBra is gedaan. Dit geldt ook voor het feit dat in de non-concurrentiebedingen is opgenomen dat de boete die bij inbreuk verschuldigd is, aan ZeeBra toekomt. Dat de boete bij overtreding aan ZeeBra toekomt, is immers ook opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst, waarbij RZWN wel partij is. De keuze om dit in de andere overeenkomsten zo op te nemen, is vanuit die optiek niet onlogisch.
4.12.
De voorzieningenrechter concludeert dat het expliciet overnemen van de tekst van het non-concurrentiebeding uit de samenwerkingsovereenkomst in de aandeelhoudersovereenkomst en in de managementovereenkomsten er juist op wijst dat partijen daarmee beoogden te verzekeren dat één van hen niet zou gaan concurreren met de activiteiten van RZWN. De tekst van de overeenkomsten wijst er niet op dat partijen iets anders beoogden overeen te komen. Er is op grond daarvan ook geen reden om aan te nemen dat ZeeBra desalniettemin mocht verwachten dat de bepalingen een ruimere strekking hadden.
4.13.
ZeeBra voert verder aan dat ook uit de samenwerkingsovereenkomst tussen RZWN en de rechtsvoorganger van ZeeBra (Reumazorg West-Brabant BV) van 8 april 2015, waar partijen zich ruim zeven jaar aan hebben gehouden, blijkt dat partijen hebben beoogd (ook) de belangen van ZeeBra te beschermen. Daarin is in artikel 18 opgenomen:
1. Partijen houden rekening met elkaars gerechtvaardigde belangen (…).
2. Partijen onthouden zich, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de wederpartij, van directe of indirecte participatie in het zorgaanbod binnen of buiten het Behandelcentra dat concurreert met het zorgaanbod van partijen.(…)
4.14.
De voorzieningenrechter volgt ZeeBra niet in dit standpunt. Niet in te zien valt hoe deze bepalingen van invloed zijn op de uitleg van de in 2022 gesloten overeenkomsten. Bij de overeenkomst van 8 april 2015 waren eisers geen partij. Bovendien valt zonder nadere toelichting, die ZeeBra niet heeft gegeven, uit deze bepalingen niet af te leiden dat het voor eisers duidelijk was dat het hen op grond van deze bepalingen destijds niet vrijstond om rechtstreeks werkzaamheden voor RZWN te verrichten. Niet ondenkbaar is immers dat met “het zorgaanbod van partijen” het geheel aan door RZWN, met behulp van Reumazorg West-Brabant BV, aan patiënten geleverde zorg werd bedoeld.
4.15.
ZeeBra wijst verder op haar financiële positie ten opzichte van RZWN. Zij was in 2022 en 2023 verantwoordelijke voor 75% van de omzet van RZWN. Als zij door haar eigen aandeelhouders of (voormalige) bestuurders wordt beconcurreerd, loopt zij zelf haar winstmarge mis. Dit – door eisers op zichzelf niet weersproken – gevolg van het buiten ZeeBra om werken van eisers voor RZWN brengt echter nog niet mee dat dat moet worden aangenomen dat aan het overeengekomen non-concurrentiebeding een ruimere strekking moet worden toegekend, dan uit de letterlijke tekst daarvan volgt. Een concurrentiebeding brengt een vergaande beperking mee in de mogelijkheden tot beroepsuitoefening van de betrokkene. Juist om die reden ligt het voor de hand om een dergelijk beding expliciet en ondubbelzinnig overeen te komen. Als ZeeBra er belang bij had om het (onder meer) eisers contractueel te verbieden om – anders dan via haar – voor RZWN te werken, of andere werknemers dat te laten doen, had zij dit met zoveel woorden in de overeenkomsten kunnen opnemen.
4.16.
De slotsom is dat niet aannemelijk is geworden dat eisers aan ZeeBra een boete verschuldigd zijn wegens het (meermaals) overtreden van het contractuele concurrentiebeding. Daarmee staat vast dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van ZeeBra is gebleken en dat de beslagen in beginsel dienen te worden opgeheven. Zoals hiervoor is overwogen, dienen ook in dat geval de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. Gezien deze stand van zaken is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat het belang van ZeeBra bij handhaving van de beslagen niet zwaarder weegt dan het belang van eisers bij opheffing daarvan. Eisers hebben aannemelijk gemaakt dat zij door de beslagen ernstig in hun privéleven worden belemmerd. ZeeBra heeft op haar beurt niet alleen niet aannemelijk gemaakt dat zij een vordering op eisers heeft, maar ook niet dat zij een gegronde vrees heeft voor verduistering van vermogensbestanddelen door eisers. De voorzieningenrechter zal de gelegde beslagen daarom opheffen.
4.17.
ZeeBra is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Eisers hebben in dit verband aangevoerd dat het handelen van ZeeBra kwalificeert als misbruik van recht en dat zij daarom de werkelijke proceskosten dient te betalen. ZeeBra betwist dat zij misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt en dat het beslag met geen anders doel is gelegd dan om eisers te schaden.
4.18.
De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, moet in beginsel worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging. Van een dergelijk misbruik zal slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn.
4.19.
In dit geval is van dergelijke bijzondere omstandigheden niet gebleken. De omstandigheid dat nu wordt beslist dat de beslagen moeten worden opgeheven, is daarvoor niet voldoende. Dat – zoals eisers stellen – ZeeBra de beslagen heeft gelegd met geen ander doel dan om eisers schade toe te brengen, hebben zij niet aannemelijk gemaakt.
4.20.
De proceskosten van eisers worden daarom op de gebruikelijke wijze begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
2.088,22

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft de onder r.o. 2.9 genoemde door ZeeBra ten laste van eisers gelegde beslagen op,
5.2.
veroordeelt ZeeBra in de proceskosten van € 2.088,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als ZeeBra niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.