Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene, geboren in 2002, die eerder was veroordeeld voor diefstal met geweld. De officier van justitie had gevorderd om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene te ontnemen, dat voortkwam uit de diefstal van vapes en jassen. Tijdens de zitting op 4 april 2024 heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd en de waarde van de gestolen goederen vastgesteld op € 1.070,00, gebaseerd op de aangifte van de aangever.
De verdediging betwistte de waarde van de vapes en jassen, omdat deze niet onderbouwd was met bewijsstukken. De rechtbank heeft de waarde van de gestolen goederen geschat op basis van de aangifte en de bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank oordeelde dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had genoten en schatte dit voordeel op € 800,00, bestaande uit € 550,00 voor de vapes en € 250,00 voor de jassen. De rechtbank legde de betrokkene de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen en wees de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier. De oudste rechter was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.