ECLI:NL:RBZWB:2024:2550

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
02-317954-22; 02-323601-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen voor een diefstal met geweld of afpersing in vereniging, medeplegen van voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en voorhanden hebben van cocaïne

Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor een diefstal met geweld of afpersing in vereniging, het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en het voorhanden hebben van cocaïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd op 1 juni 2023 gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een auto, wapens, handschoenen en cocaïne ter voorbereiding van een misdrijf.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte en medeverdachten een plan hadden om een overval of beroving te plegen, wat blijkt uit tapgesprekken en de aangetroffen voorwerpen in de auto. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en andere voorwerpen die geschikt waren voor een overval.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het risico op recidive en de rol van de verdachte in de voorbereidingen voor de misdaad. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere jeugddetentie toegewezen, die werd omgezet in een gevangenisstraf van 24 dagen. De rechtbank besloot dat de voorwaarden van de voorwaardelijke straf dadelijk uitvoerbaar zijn, om te waarborgen dat de verdachte zich aan de voorwaarden houdt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-317954-22; 02-323601-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is ter zitting van 1 juni 2023 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
al dan niet samen met anderen ter voorbereiding van een afpersing of diefstal met geweld in vereniging een auto, (vuur)wapens, handschoenen en een bivakmuts voorhanden heeft gehad;
al dan niet samen met anderen een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
al dan niet samen met anderen kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
5 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en de medeverdachten onderweg waren naar een persoon om deze te beroven van drugs. De in de auto aangetroffen voorwerpen kunnen afzonderlijk of gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig zijn voor het misdadige doel, namelijk de beroving of overval, dat verdachte en de medeverdachten voor ogen hadden. Uit het tapgesprek volgt dat verdachte en de medeverdachten daarop ook (voorwaardelijk) opzet hadden. Een algemene ervaringsregel is dat een beroving gepaard gaat met de dreiging of het gebruik van geweld en dat (vuur)wapens daarbij niet worden geschuwd. Gelet daarop en gelet op de bewijsmiddelen in het dossier kan het niet anders dan dat alle verdachten een meer of mindere mate van bewustheid hadden van de waarschijnlijke aanwezigheid van de voorwerpen en dat zij daarover de feitelijke macht konden uitoefenen.
De officier van justitie acht, gelet op hetgeen is aangevoerd ten aanzien van feit 1, ook de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. Bij de feiten 1, 2 en 3 is sprake van eendaadse samenloop. Feit 4 kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de feiten 1, 2 en 3. Het kan niet worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad met het in de tenlastelegging opgenomen doel. Dat het de bedoeling was om iemand te beroven volgt niet uit de bewijsmiddelen. In het tapgesprek wordt niet gesproken over een beroving en het gebruik van geweld. Verdachte ging ervan uit dat er hasj gehaald zou worden in Breda. De auto kan daarvoor zijn bedoeld. Verdachte is zich niet bewust geweest van de in de auto aangetroffen voorwerpen en heeft deze dus niet voorhanden gehad. Het DNA van verdachte dat op het vuurwapen is aangetroffen, kan daar op een eerder moment terecht zijn gekomen. Het dossier bevat immers een foto van verdachte met een vergelijkbaar pistool. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft feit 4.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of het onder 1 ten laste gelegde feit is bewezen, moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen en het vervoermiddel (hierna: de middelen) bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven, te weten een diefstal met geweld of afpersing in vereniging. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn aan het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. De beantwoording van de vraag of de middelen, afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf, kan niet los worden gezien van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die middelen voor ogen had. Daarbij hoeft niet te worden beoordeeld of die middelen naar hun aard of hun concreet dan wel acuut gevaarzettend karakter daadwerkelijk zouden kunnen bijdragen aan het begaan van het misdrijf. Ook een alledaags gebruiksvoorwerp, zoals een geldbedrag of een auto, kan een criminele bestemming als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht hebben, mits blijkt dat het voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf. Voor de strafbaarheid van voorbereiding is overigens niet vereist dat het door de verdachte beoogde misdrijf kan worden voltooid. Voldoende is dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte strekten ter voorbereiding van dat misdrijf en dat zijn opzet op het begaan daarvan was gericht.
Tapgesprek [nummer]
Naar aanleiding van de verdenking van feit 1 is de telefoon van [medeverdachte 1] getapt. Op 3 december 2022 vanaf 19:06:51 uur is een gesprek afgeluisterd waaraan meerdere personen deelnamen. Uit het onderzoek van de politie volgt dat dit verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren. Verder nam aanvankelijk een persoon die ‘ [naam 1] ’ werd genoemd deel aan het gesprek, maar deze is kort na aanvang van het gesprek afgehaakt.
De rechtbank is van oordeel dat dit gesprek niet anders kan worden begrepen dan dat de deelnemers aan het gesprek plannen maakten voor een overval of beroving, gelet op de inhoud van het gesprek en de hierop volgende, hierna genoemde gedragingen van de deelnemers daaraan. Door [medeverdachte 2] wordt tegen verdachte gezegd: “het is jouw race”. Uit de bevindingen van de politie volgt dat het woord ‘race’ in straattaal wordt gebruikt om een overval of beroving aan te duiden. Verder volgt uit het gesprek dat [medeverdachte 2] de ‘driver’ (de rechtbank begrijpt: degene die rijdt) moet zijn omdat hij de enige is met een ‘ribba’(de rechtbank begrijpt: rijbewijs), dat ze rijklaar moeten zijn als ze op de bestemming komen, maar ook dat [medeverdachte 2] liever ‘live action’ wil en dat hij wil ‘vegen’ (de rechtbank begrijpt: meedoen aan het daadwerkelijk uitvoeren van een gewelddadige beroving of overval). Verder wordt besproken dat [medeverdachte 2] hoe dan ook zijn ‘procent’ (de rechtbank begrijpt: zijn deel) krijgt en ook een ‘grotere pay’ (de rechtbank begrijpt: een groter deel van de opbrengst) omdat ‘ [naam 1] ’ niet meer meedoet. Daarnaast wordt door verdachte tegen [medeverdachte 2] gezegd dat er op dat moment geen ‘doekoe’ (de rechtbank begrijpt: geld) kan worden gegeven voor de tank benzine, maar ‘hooguit achteraf of als die man niks op zich heeft uit je procent’. De rechtbank begrijpt hieruit dat het opzoeken van die man iets op zou moeten leveren, waardoor [medeverdachte 2] betaald zou kunnen worden. Ook hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een plan om de man te overvallen of beroven.
Voor zover uit het dossier of ter terechtzitting een andere mogelijke uitleg voor het gesprek naar voren is gekomen, acht de rechtbank die uitleg niet aannemelijk, gelet op de gehele inhoud van het gesprek zoals hiervoor is beschreven en de omstandigheden van het aantreffen van de verdachte en de medeverdachten in de auto later die avond.
Uit het gesprek volgt verder dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om half 8 die avond afspreken bij het station in Middelburg en dat er een vierde persoon mee zal doen. Dit betreft een bekende van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] moet tegen deze persoon zeggen dat hij op dat tijdstip op het station moet zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat deze vierde persoon [medeverdachte 3] betreft, nu hij diezelfde avond samen met de andere verdachten in de auto is aangetroffen.
Beoogd slachtoffer overval of beroving
Uit mastgegevens van de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 1] (vanaf 20:38 uur) en verdachte (vanaf 21:30 uur) volgt dat zij zich op 3 december 2022 vanaf ongeveer 21:51 uur verplaatsten vanuit Breda naar Arnemuiden, en dat [medeverdachte 1] zich voordien vanaf 20:38 uur van Roosendaal naar Breda heeft verplaatst. Vanaf Roosendaal naar Breda is het ongeveer 19 minuten rijden. Uit de gegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] volgt verder dat hij op 3 december 2022 tussen 20:57 en 21:48 uur – dus tot kort voor hij zich weer richting Zeeland verplaatste – 15 keer contact heeft gezocht met een telefoonnummer van een zekere [naam 3] . [medeverdachte 1] is dus vermoedelijk begonnen met bellen vlak voor de aankomst in Breda en is ermee gestopt kort voordat hij weer terug ging richting Zeeland.
Uit de gegevens van de telefoon van [medeverdachte 3] blijkt dat hij op 3 december 2022 tussen 21:13 uur en 21:21 uur een gesprek heeft via Whatsapp met zijn vriendin [naam 2] , inhoudende dat hij in Breda is met iedereen. [naam 2] vraagt of het is gelukt, waarop [medeverdachte 3] antwoordt van niet, omdat ‘diegene met die asi’ niet opneemt. Uit de bevindingen van de politie volgt dat ‘asi’ straattaal is voor hasj. Omdat gebleken is dat [medeverdachte 1] 15 keer tevergeefs naar [naam 3] heeft gebeld, gaat de rechtbank ervan uit dat met ‘diegene met die asi’ [naam 3] wordt bedoeld. [naam 3] wordt in de politiesystemen tussen de jaren 2019 en 2022 onder andere aan een drietal Opiumwetfeiten gekoppeld. Ter zitting heeft verdachte nog verklaard dat zij op weg waren naar een jongen in Breda die hasj verkoopt.
Aanhouding verdachten en aantreffen middelen
Uit het dossier volgt dat op 3 december 2022 omstreeks 22:30 uur een Opel Corsa, op naam gesteld van [medeverdachte 2] , in Middelburg tot stoppen is gebracht. In de auto werden [medeverdachte 2] (bestuurder), [medeverdachte 3] (passagiersstoel), verdachte (achter de bestuurder) en [medeverdachte 1] (achter de passagier) aangetroffen. Verder werd in de auto een keukenmes met zilverkleurig lemmet gezien bij/onder de voeten van verdachte, een vuurwapen in het dashboardkastje, een zwarte patroonhouder met daarin enkele patronen en een mes met goudkleurig lemmet onder de passagiersstoel en een zwarte bivakmuts en een paar zwarte handschoenen in het zijvakje van het rechterachterportier aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit voorwerpen betreffen die bij een overval of beroving kunnen worden gebruikt.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het plan hadden een overval of beroving te plegen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het Whatsappgesprek tussen [medeverdachte 3] en [naam 2] dat ook [medeverdachte 3] , ondanks dat hij niet deelnam aan het getapte telefoongesprek, op de hoogte was van het plan tot de overval of beroving. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte en de medeverdachten met [naam 3] af wilden spreken en dat hij het beoogde slachtoffer van de geplande overval of beroving was, maar dat er geen contact met hem kon worden verkregen en dat het uitvoeren van de overval of beroving daarom niet is gelukt.
Voorhanden hebben
Voor een veroordeling voor het – als pleger – voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de verdachte het voorwerp opzettelijk aanwezig had. Dat houdt in dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Daarnaast vergt het voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht dat de verdachte feitelijke macht over het voorwerp kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken.
Als het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is tenlastegelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van zo'n voorwerp. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dat voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp of tot de exacte locatie daarvan. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het voorwerp heeft kunnen uitoefenen in de hiervoor weergegeven zin.
Uit onderzoek van het NFI blijkt dat er op de ruwe delen van het vuurwapen een DNA-mengprofiel is aangetroffen, waarvan het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA bevat van [naam 4] , verdachte en [medeverdachte 3] dan wanneer één van de andere hypothesen waar is (en de bemonstering dus DNA bevat van hoogstens één of twee van deze personen). Gelet op die conclusie stelt de rechtbank vast dat het vuurwapen DNA van zowel verdachte als [medeverdachte 3] bevatte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was er sprake van een plan om een overval of beroving uit te voeren waarvan alle verdachten op de hoogte waren. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij een overval een of meerdere wapens en voorwerpen om de identiteit van de daders te verhullen (zoals een bivakmuts en handschoenen) worden gebruikt. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat een aantal voorwerpen in meer of mindere mate in het zicht (dus bijvoorbeeld niet weggestopt in een tas) in de auto lagen. Tot slot is er DNA van twee van de vier verdachten op het vuurwapen is aangetroffen (zowel van een persoon op de voor- als op de achterbank). Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat alle verdachten zich in enige mate bewust waren van de waarschijnlijke aanwezigheid van het vuurwapen, de twee messen, de bivakmuts en de handschoenen en dat verdachte tezamen met de medeverdachten de feitelijke macht over de voorwerpen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat zij daarover konden beschikken toen zij onderweg waren naar Breda. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking die gericht was op het voorhanden hebben van de hiervoor genoemde voorwerpen in die zin dat de verdachte, samen met de medeverdachten, de feitelijke macht hierover kon uitoefenen. Hetzelfde geldt voor de auto waarin verdachte zich samen met de medeverdachten bevond. De rechtbank betrekt bij dat oordeel tevens dat er drie wapens in de auto zijn aangetroffen, waardoor aannemelijk is dat behalve [medeverdachte 2] , die de bestuurder was en rijklaar moest zijn (en daarom tot zijn teleurstelling geen live action kon meemaken) de overige drie verdachten deel zouden nemen aan de overval of beroving en daartoe elk een wapen tot hun beschikking zouden hebben. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte, gelet op het gezamenlijke plan, zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de betreffende voorwerpen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de auto, het vuurwapen, de messen, de handschoenen en de bivakmuts die de verdachte samen met de medeverdachten voorhanden hebben gehad gezamenlijk (en voor wat betreft de wapens en bivakmuts ook ieder afzonderlijk) naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn aan een diefstal met geweld in vereniging of een afpersing in vereniging en dat de verdachte en de medeverdachten ten tijde van het voorhanden hebben daarvan dit misdadige doel voor ogen hadden. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijk plan en het gezamenlijk verrichten van de voorbereidingshandelingen.
Omdat het beoogde misdrijf of een begin van uitvoering daarvan niet is gevolgd, is in de regel een concrete omschrijving van de wijze waarop het voorbereide misdrijf gepleegd zou gaan worden niet mogelijk. Voldoende is dat op grond van de tenlastelegging duidelijk is op welk in de strafwet omschreven misdrijf met een strafbedreiging van acht jaren gevangenisstraf of meer, de nader omschreven voorbereidingshandelingen volgens de steller van de tenlastelegging waren gericht. In de tenlastelegging is zowel een diefstal met geweld in vereniging als een afpersing in vereniging opgenomen. Omdat het onderscheid tussen beide feiten slechts bestaat uit de vraag of de weggenomen goederen door middel van (bedreiging met) geweld zijn afgenomen of afgegeven en de strekking en strafdreiging van
beide artikelen gelijk is, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen hoeft te worden op welk van de twee feiten de voorbereidingshandelingen specifiek waren gericht.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de hiervoor genoemde middelen voorhanden heeft gehad ter voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging of afpersing in vereniging.
Feiten 2 en 3
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen hiervoor over de wetenschap en feitelijke beschikkingsmacht die verdachte samen met de medeverdachten over het vuurwapen had en is van oordeel dat hetzelfde geldt voor het magazijn en de kogelpatronen die in de auto zijn aangetroffen.
Dit betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte samen met anderen het in de tenlastelegging genoemde vuurwapen en patroonmagazijn en de in de tenlastelegging genoemde munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 4 april 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2022, pagina 65 en 66 van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2022322418 (hierna: het eindproces-verbaal);
- het rapport van het NFI d.d. 4 januari 2024, pagina 118 van het eindproces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 3 december 2022 te Middelburg, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een
diefstal met geweld in vereniging (artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
of afpersing in vereniging (artikelen 317 jo 47 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk
voorwerpen en
eenvervoermiddel, te weten
- een auto (geschikt om te vluchten en/of om de buit te vervoeren),
- een vuurwapen en messen (geschikt om te dreigen en/of te
verwonden) en,
- handschoenen en een bivakmuts (geschikt om de identiteit te
verhullen)
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
voorhanden heeft gehad;
2
op 3 december 2022 te Middelburg, tezamen en in vereniging met anderen, - een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie te weten een vuurwapen, van het merk Umarex, type 17 Gen5, kaliber 7,65 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en
- een patroonmagazijn bestemd voor het gebruik in een vuurwapen van
het merk Glock, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;
3
op 3 december 2022 te Middelburg tezamen en in vereniging met anderen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
3 stuks kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm voorhanden heeft gehad;
4
op 3 december 2022 te Middelburg opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 5 gram cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie voor een diefstal met geweld waarbij gebruik wordt gemaakt van een wapen, namelijk een gevangenisstraf van drie jaar, en het strafmaximum in geval van voorbereidingshandelingen voor dat feit, namelijk de helft daarvan. Gelet op het strafblad van verdachte, de omstandigheid dat hij in een proeftijd liep, hetgeen de reclassering beschrijft over de dubbele agenda die verdachte lijkt te hebben en de rol van initiator die verdachte had, ziet de officier van justitie geen aanleiding om een voorwaardelijke straf op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zich volgens de reclassering goed aan afspraken heeft gehouden, de schorsingsvoorwaarden heeft nageleefd en openheid van zaken geeft. Dit zijn contra-indicaties voor het risico op recidive. Verdachte heeft een eigen bedrijf, is nog jong en de reclassering ziet een meerwaarde in het voorzetten van het reclasseringstoezicht. Een gevangenisstraf zal het recidiverisico niet beperken. Verzocht wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht en het elektronisch toezicht en het contactverbod te laten vervallen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van een diefstal met geweld in vereniging of een afpersing in vereniging, het voorhanden hebben van een vuurwapen, een patroonmagazijn en munitie die geschikt was voor het betreffende vuurwapen en bezit van ongeveer 5 gram cocaïne. Verdachte heeft samen met de medeverdachten een plan gemaakt om een persoon te beroven van (vermoedelijk) hasj en/of geld. Ter uitvoering van dit plan zijn zij met de auto naar de omgeving van Breda gereden en hebben zij – naast de auto – ook een vuurwapen, messen, een bivakmuts en handschoenen voorhanden gehad. Dat de verdachten een vuurwapen en daarbij behorende munitie voorhanden hebben gehad, acht de rechtbank strafverzwarend, omdat dit grote risico’s met zich meebrengt. Dat de diefstal met geweld of de afpersing uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, is te wijten aan een omstandigheid die buiten de macht van verdachten lag. De rechtbank is van oordeel dat de voorbereiding van een diefstal met geweld een zeer ernstig feit betreft. Dergelijke feiten zorgen voor angst bij het beoogde slachtoffer. Bovendien bestaat door de aanwezigheid van wapens het risico dat deze daadwerkelijk worden gebruikt en (ernstig) letsel veroorzaken. Daarnaast kunnen dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid bij de maatschappij in het algemeen veroorzaken. Verdachte heeft bij het plegen en voorbereiden van de feiten kennelijk alleen oog gehad voor de mogelijke financiële opbrengst en niet voor de gevolgen van de feiten voor anderen. De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheid mee dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte de organisator lijkt te zijn geweest (het was zijn ‘race’) en dus een leidende rol heeft gespeeld.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet of slechts enigszins uiteenloopt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad, waaruit volgt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten, onder meer voor een diefstal met geweld in 2020. Dit betekent dat sprake is van recidive. Daarnaast blijkt uit het strafblad dat verdachte ten tijde van de feiten in een proeftijd liep naar aanleiding van het vonnis van deze rechtbank van 27 oktober 2022. Verdachte heeft de voorwaarden die in dat vonnis aan de proeftijd zijn gekoppeld al binnen vijf weken overtreden door de nieuwe feiten te plegen. De rechtbank acht deze omstandigheden strafverzwarend.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van de reclassering en in het bijzonder het advies van 26 oktober 2023 ten behoeve van een (naar de rechtbank begrijpt) raadkamerbehandeling over de voorlopige hechtenis en de e-mail van de reclassering van 28 maart 2024.
Uit het rapport van 26 oktober 2023 volgt dat verdachte in het contact met de jeugdreclassering en Stichting Open Door de afgelopen jaren een positieve groei heeft laten zien. Zowel bij de jeugdreclassering als de begeleider kwam verdachte al zijn afspraken na. De reclassering vindt het zorgelijk dat hij desondanks (opnieuw) wordt verdacht van een strafbaar feit. Verdachte komt over als een vriendelijke, intelligente jongvolwassene die de focus zou willen leggen op het laten groeien van zijn eigen bedrijf. Volgens de reclassering laat verdachte vermoedelijk niet het achterste van zijn tong zien en lijkt er sprake te zijn van een verborgen agenda. Verdachte schetst een stabiel beeld waarbij weinig sprake zou zijn van risico verhogende factoren of pro-criminele invloeden, maar de verdenking brengt twijfels met zich mee over zijn sociale netwerk, middelengebruik, dagbesteding en financiën. Uit statistische gegevens komt een hoog algemeen risico op recidive naar voren, maar de reclassering kan het risico op recidive niet inschatten omdat verdachte de feiten ontkent en er daarom geen verbanden gelegd kunnen worden tussen de gesignaleerde zorgen, aandachtspunten en de verdenking. De reclassering ziet onvoldoende aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht, omdat het jeugdreclasseringstoezicht er niet toe heeft geleid dat verdachte niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen en omdat er geen sprake is van pedagogische beïnvloeding. De reclassering adviseert (in het geval van schorsing) als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod met de medeverdachten, een locatiegebod met elektronische monitoring en meewerken aan middelencontrole.
De voorlopige hechtenis van verdachte is op 2 juni 2023 geschorst onder een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de medeverdachten. Op 13 oktober 2023 heeft verdachte dit contactverbod overtreden en is de schorsing opgeheven.
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 1 november 2023 opnieuw geschorst onder de in het rapport van 26 oktober 2023 geadviseerde bijzondere voorwaarden, met reclasseringstoezicht.
In de e-mail van 28 maart 2024 is de voortgang van het toezicht beschreven. Hieruit volgt dat verdachte zich tot op heden aan de bijzondere voorwaarden houdt en afspraken met de reclassering nakomt. De eerder afgenomen urinecontroles scoren positief op softdrugs en alcohol en verdachte geeft toe dat hij een gelegenheidsdrinker is en wel eens een joint rookt. De reclassering ziet dit niet als risico verhogende aspecten, als het geen overmatig gebruik wordt. Sinds enkele maanden heeft verdachte een eigen schoonmaakbedrijf waar hij structureel mee bezig lijkt te zijn. De reclassering heeft geen signalen dat verdachte het contactverbod zou overtreden. Verdachte heeft te kennen gegeven dat zijn criminele verleden een leertraject is geweest en heeft meermalen aangegeven klaar te zijn met het criminele pad. De reclassering ziet meerwaarde in het voortzetten van het reclasseringstoezicht.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en zal het volwassenenstrafrecht toepassen, nu ook de rechtbank geen aanknopingspunten ziet voor de toepassing van jeugdstrafrecht.
Strafmaat
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de strafverzwarende omstandigheden zoals hiervoor omschreven, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en noodzakelijk is. Ondanks dat verdachte al eerder een voorwaardelijke straf opgelegd heeft gekregen en hij al snel de voorwaarden daarvan heeft overtreden, ziet de rechtbank toch aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen gelet op het advies van de reclassering en de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van de strafbare feiten. De rechtbank beoogt met deze voorwaardelijke straf verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden met reclasseringstoezicht mogelijk te maken, nu de rechtbank daar evenals de reclassering de meerwaarde van inziet.
De rechtbank zal de proeftijd op twee jaar bepalen en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden die ook in het kader van het schorsingstoezicht gelden, te weten een meldplicht, een contactverbod met de medeverdachten en de verplichting om mee te werken aan middelencontroles. Verdachte heeft zich in het kader van schorsingsvoorwaarden inmiddels al bijna een half jaar aan een locatiegebod gehouden en daarbij elektronische monitoring gehad. De rechtbank ziet geen noodzaak meer om in het kader van de proeftijd opnieuw een locatieverbod met elektronisch toezicht op te leggen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Uit het advies van de reclassering volgt dat uit statistische gegevens een hoog algemeen risico op recidive naar voren komt. Daarnaast is gebleken dat verdachte de feiten heeft gepleegd tijdens een proeftijd. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er - zonder deze voorwaarden - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van 24 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank van 27 oktober 2022 (parketnummer: 02-323601-20) ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Nu de feitelijke tenuitvoerlegging van die straf zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien heeft bereikt en nu deze niet meer in aanmerking komt voor het ondergaan van jeugddetentie, dient deze straf te worden vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van 24 dagen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een GSM (roze Apple iPhone), is vatbaar voor verbeurdverklaring.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het beslag. Uit het dossier volgt dat de telefoon aan verdachte lijkt toe te behoren, hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat een roze Apple iPhone niet van hem is. Verder is gebleken dat er op de telefoon een foto van verdachte met een vuurwapen staat dat overeenkomt met het wapen van de feiten 1 en 2. Volgens verdachte is dat hetzelfde vuurwapen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat het feit dus is begaan met betrekking tot dit voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 46, 47, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van:
feit 1:
medeplegen van voorbereiding van:
een diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
of
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg, telefoonnummer 088 804 I505 en zich blijft zich melden op afspraken met
de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachten in de huidige zaak,
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 2002;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 3] 2004;
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 4] 2003;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs (cocaïne) om het
middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek
(blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de rechtbank van 27 oktober 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-323601-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een jeugddetentie van 24 dagen;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal
worden vervangen door gevangenisstraf voor de duur van 24 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 1 STK GSM (Omschrijving: G2533302, roze, merk: apple iphone).
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 april 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen