ECLI:NL:RBZWB:2024:2549

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
02-314438-22; 02-305853-19 (tul); 96-235829-19 (tul); 02-323607-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld in vereniging en voorbereidingshandelingen voor een diefstal met geweld of afpersing in vereniging

Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging, voorbereidingshandelingen voor een diefstal met geweld of afpersing in vereniging, en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd op 1 juni 2023 gewijzigd. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van vapes en jassen van een aangever door middel van bedreiging met geweld, en het voorhanden hebben van wapens en andere middelen ter voorbereiding van een overval.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de aangever en getuigen, alsook tapgesprekken, wezen op een nauwe samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen een plan had om een overval te plegen, waarbij zij wapens en andere middelen voorhanden hadden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling in een zorginstelling.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de risico's die het gebruik van wapens met zich meebrengt. De rechtbank besloot tot een gedeeltelijk voorwaardelijke straf om de verdachte de kans te geven zich te rehabiliteren, maar waarschuwde dat bij niet-naleving de voorwaardelijke straf ten uitvoer kan worden gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-314438-22; 02-305853-19 (tul); 96-235829-19 (tul); 02-323607-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats 1] ,
verblijvende in [FPK] , [adres 1] ,
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is ter zitting van 1 juni 2023 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
al dan niet samen met een ander door (bedreiging met) geweld vapes en twee jassen van [aangever] heeft gestolen;
al dan niet samen met anderen ter voorbereiding van een afpersing of diefstal met geweld in vereniging een auto, (vuur)wapens, handschoenen en een bivakmuts voorhanden heeft gehad;
al dan niet samen met anderen een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
al dan niet samen met anderen kogelpatronen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de verklaring van aangever, die wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier.
De officier van justitie acht feit 2 ook wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en de medeverdachten onderweg waren naar een persoon om deze te beroven van drugs. De in de auto aangetroffen voorwerpen kunnen afzonderlijk of gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig zijn voor het misdadige doel, namelijk de beroving of overval, dat verdachte en de medeverdachten voor ogen hadden. Uit het tapgesprek volgt dat verdachte en de medeverdachten daarop ook (voorwaardelijk) opzet hadden. Een algemene ervaringsregel is dat een beroving gepaard gaat met de dreiging of het gebruik van geweld en dat (vuur)wapens daarbij niet worden geschuwd. Gelet daarop en gelet op de bewijsmiddelen in het dossier kan het niet anders dan dat alle verdachten een meer of mindere mate van bewustheid hadden van de waarschijnlijke aanwezigheid van de voorwerpen en dat zij daarover de feitelijke macht konden uitoefenen.
De officier van justitie acht, gelet op hetgeen is aangevoerd ten aanzien van feit 2, ook de feiten 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen. Bij de feiten 2, 3 en 4 is sprake van eendaadse samenloop.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1. Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden bewezen dat het verdachte is geweest die met geweld de vapes en jassen heeft weggenomen. De verdediging bepleit ook vrijspraak van de feiten 2, 3 en 4. Het kan niet worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad met het in de tenlastelegging opgenomen doel. Dat het de bedoeling was om iemand te beroven volgt niet uit de bewijsmiddelen. Het tapgesprek kan op verschillende manieren worden uitgelegd en daaruit kan geen plan tot een diefstal met geweld of afpersing worden afgeleid. Verdachte is zich niet bewust geweest van de in de auto aangetroffen voorwerpen en heeft deze dus niet voorhanden gehad. De in de tenlastelegging genoemde voorbereidingsmiddelen wijzen op zichzelf, noch in onderlinge samenhang, in de richting van een concreet aan te duiden misdrijf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Uit de verklaringen van [aangever] , [getuige] en de bevindingen van de politie volgt dat aangever op 30 november 2022 omstreeks 22:10 uur in zijn woning aan [adres 2] is beroofd door twee personen, onder wie een persoon die aangever en getuige herkenden als ‘ [verdachte] ’. Via het snapchataccount ‘ [accountnaam] ’ heeft deze [verdachte] contact gelegd met aangever over een hoeveelheid vapes en een afspraak gemaakt, waarna zij bij de woning van aangever gesproken hebben over de verkoop van die vapes. Deze [verdachte] en een tweede persoon hebben de vapes van het merk Dodo uiteindelijk zonder te betalen weggenomen door te dreigen met een mes en met een op een vuurwapen lijkend voorwerp, en daarbij ook twee jassen van aangever meegenomen.
De verklaringen van aangever en de getuige vinden steun in objectief bewijs. Uit het onderzoek van de telefoon van verdachte volgt dat er in zijn telefoon op 30 november 2022 omstreeks 22:00 uur meerdere GPS-locaties rondom [adres 2] zijn opgeslagen, waaruit de rechtbank afleidt dat de telefoon van verdachte op dat moment in de buurt van die locatie was. Verder volgt uit het onderzoek dat er een Snapchataccount op de telefoon van verdachte stond met de naam ‘ [accountnaam] ’. Daarnaast is er op 30 november 2022 om 22.22 uur, dus slechts 10 minuten na de overval, met die telefoon een afbeelding gemaakt van vape-verpakkingen en om 23:49 uur een afbeelding gemaakt van vape-verpakkingen waarop het merk ‘Dodo’ duidelijk zichtbaar is.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de dader ‘ [verdachte] ’ betreft en oordeelt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging heeft gepleegd.
Feit 2
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of het onder 2 ten laste gelegde feit is bewezen, moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen en het vervoermiddel (hierna: de middelen) bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven, te weten een diefstal met geweld of afpersing in vereniging. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn aan het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. De beantwoording van de vraag of de middelen, afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf, kan niet los worden gezien van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die middelen voor ogen had. Daarbij hoeft niet te worden beoordeeld of die middelen naar hun aard of hun concreet dan wel acuut gevaarzettend karakter daadwerkelijk zouden kunnen bijdragen aan het begaan van het misdrijf. Ook een alledaags gebruiksvoorwerp, zoals een geldbedrag of een auto, kan een criminele bestemming als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht hebben, mits blijkt dat het voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf. Voor de strafbaarheid van voorbereiding is overigens niet vereist dat het door de verdachte beoogde misdrijf kan worden voltooid. Voldoende is dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte strekten ter voorbereiding van dat misdrijf en dat zijn opzet op het begaan daarvan was gericht.
Tapgesprek [nummer]
Naar aanleiding van de verdenking van feit 1 is de telefoon van verdachte getapt. Op 3 december 2022 vanaf 19:06:51 uur is een gesprek afgeluisterd waaraan meerdere personen deelnamen. Uit het onderzoek van de politie volgt dat dit verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren. Verder nam aanvankelijk een persoon die ‘ [naam 1] ’ werd genoemd deel aan het gesprek, maar deze is kort na aanvang van het gesprek afgehaakt.
De rechtbank is van oordeel dat dit gesprek niet anders kan worden begrepen dan dat de deelnemers aan het gesprek plannen maakten voor een overval of beroving, gelet op de inhoud van het gesprek en de hierop volgende, hierna genoemde gedragingen van de deelnemers daaraan. Door [medeverdachte 2] wordt tegen [medeverdachte 1] gezegd: “het is jouw race”. Uit de bevindingen van de politie volgt dat het woord ‘race’ in straattaal wordt gebruikt om een overval of beroving aan te duiden. Dat dit daadwerkelijk het geval is, volgt ook uit de aangifte en de getuigenverklaring over de diefstal met geweld, ten laste gelegd onder feit 1 en waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Door de medepleger van verdachte wordt tijdens het plegen van dit feit immers gezegd “dit is een race”, waarna een overval volgt. Verder volgt uit het gesprek dat [medeverdachte 2] de ‘driver’ (de rechtbank begrijpt: degene die rijdt) moet zijn omdat hij de enige is met een ‘ribba’(de rechtbank begrijpt: rijbewijs), dat ze rijklaar moeten zijn als ze op de bestemming komen, maar ook dat [medeverdachte 2] liever ‘live action’ wil en dat hij wil ‘vegen’ (de rechtbank begrijpt: meedoen aan het daadwerkelijk uitvoeren van een gewelddadige beroving of overval). Verder wordt besproken dat [medeverdachte 2] hoe dan ook zijn ‘procent’ (de rechtbank begrijpt: zijn deel) krijgt en ook een ‘grotere pay’ (de rechtbank begrijpt: een groter deel van de opbrengst) omdat ‘ [naam 1] ’ niet meer meedoet. Daarnaast wordt door [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] gezegd dat er op dat moment geen ‘doekoe’ (de rechtbank begrijpt: geld) kan worden gegeven voor de tank benzine, maar ‘hooguit achteraf of als die man niks op zich heeft uit je procent’. De rechtbank begrijpt hieruit dat het opzoeken van die man iets op zou moeten leveren, waardoor [medeverdachte 2] betaald zou kunnen worden. Ook hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een plan om de man te overvallen of beroven.
Voor zover uit het dossier of ter terechtzitting een andere mogelijke uitleg voor het gesprek naar voren is gekomen, acht de rechtbank die uitleg niet aannemelijk, gelet op de gehele inhoud van het gesprek zoals hiervoor is beschreven en de omstandigheden van het aantreffen van de verdachte en de medeverdachten in de auto later die avond.
Uit het gesprek volgt verder dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om half 8 die avond afspreken bij het station in Middelburg en dat er een vierde persoon mee zal doen. Dit betreft een bekende van verdachte en verdachte moet tegen deze persoon zeggen dat hij op dat tijdstip op het station moet zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat deze vierde persoon [medeverdachte 3] betreft, nu hij diezelfde avond samen met de andere verdachten in de auto is aangetroffen.
Beoogd slachtoffer overval of beroving
Uit mastgegevens van de telefoonnummers in gebruik bij verdachte (vanaf 20:38 uur) en [medeverdachte 1] (vanaf 21:30 uur) volgt dat zij zich op 3 december 2022 vanaf ongeveer 21:51 uur verplaatsten vanuit Breda naar Arnemuiden, en dat verdachte zich voordien vanaf 20:38 uur van Roosendaal naar Breda heeft verplaatst. Vanaf Roosendaal naar Breda is het ongeveer 19 minuten rijden. Uit de gegevens van de telefoon van verdachte volgt verder dat hij op 3 december 2022 tussen 20:57 en 21:48 uur – dus tot kort voor hij zich weer richting Zeeland verplaatste – 15 keer contact heeft gezocht met een telefoonnummer van een zekere [naam 2] . Verdachte is dus vermoedelijk begonnen met bellen vlak voor de aankomst in Breda en is ermee gestopt kort voordat hij weer terugging richting Zeeland.
Uit de gegevens van de telefoon van [medeverdachte 3] blijkt dat hij op 3 december 2022 tussen 21:13 uur en 21:21 uur een gesprek heeft via Whatsapp met zijn vriendin [naam 3] , inhoudende dat hij in Breda is met iedereen. [naam 3] vraagt of het is gelukt, waarop [medeverdachte 3] antwoordt van niet, omdat ‘diegene met die asi’ niet opneemt. Uit de bevindingen van de politie volgt dat ‘asi’ straattaal is voor hasj. Omdat gebleken is dat verdachte 15 keer tevergeefs naar [naam 2] heeft gebeld, gaat de rechtbank ervan uit dat met ‘diegene met die asi’ [naam 2] wordt bedoeld. [naam 2] wordt in de politiesystemen tussen de jaren 2019 en 2022 onder andere aan een drietal Opiumwetfeiten gekoppeld.
Aanhouding verdachten en aantreffen middelen
Uit het dossier volgt dat op 3 december 2022 omstreeks 22:30 uur een Opel Corsa, op naam gesteld van [medeverdachte 2] , in Middelburg tot stoppen is gebracht. In de auto werden [medeverdachte 2] (bestuurder), [medeverdachte 3] (passagiersstoel), [medeverdachte 1] (achter de bestuurder) en verdachte (achter de passagier) aangetroffen. Verder werd in de auto een keukenmes met zilverkleurig lemmet gezien bij/onder de voeten van [medeverdachte 1] , een vuurwapen in het dashboardkastje, een zwarte patroonhouder met daarin enkele patronen en een mes met goudkleurig lemmet onder de passagiersstoel en een zwarte bivakmuts en een paar zwarte handschoenen in het zijvakje van het rechterachterportier aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit voorwerpen betreffen die bij een overval of beroving kunnen worden gebruikt.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het plan hadden een overval of beroving te plegen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het Whatsappgesprek tussen [medeverdachte 3] en [naam 3] dat ook [medeverdachte 3] , ondanks dat hij niet deelnam aan het getapte telefoongesprek, op de hoogte was van het plan tot de overval of beroving. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte en de medeverdachten met [naam 2] af wilden spreken en dat hij het beoogde slachtoffer van de geplande overval of beroving was, maar dat er geen contact met hem kon worden verkregen en dat het uitvoeren van de overval of beroving daarom niet is gelukt.
Voorhanden hebben
Voor een veroordeling voor het – als pleger – voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de verdachte het voorwerp opzettelijk aanwezig had. Dat houdt in dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Daarnaast vergt het voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht dat de verdachte feitelijke macht over het voorwerp kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken.
Als het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is tenlastegelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van zo’n voorwerp. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dat voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp of tot de exacte locatie daarvan. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het voorwerp heeft kunnen uitoefenen in de hiervoor weergegeven zin.
Uit onderzoek van het NFI blijkt dat er op de ruwe delen van het vuurwapen een DNA-mengprofiel is aangetroffen, waarvan het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA bevat van [naam 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] dan wanneer één van de andere hypothesen waar is (en de bemonstering dus DNA bevat van hoogstens één of twee van deze personen). Gelet op die conclusie stelt de rechtbank vast dat het vuurwapen DNA van zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 3] bevatte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was er sprake van een plan om een overval of beroving uit te voeren waarvan alle verdachten op de hoogte waren. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij een overval een of meerdere wapens en voorwerpen om de identiteit van de daders te verhullen (zoals een bivakmuts en handschoenen) worden gebruikt. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat een aantal voorwerpen in meer of mindere mate in het zicht (dus bijvoorbeeld niet weggestopt in een tas) in de auto lagen. Tot slot is er DNA van twee van de vier verdachten op het vuurwapen is aangetroffen (zowel van een persoon op de voor- als op de achterbank). Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat alle verdachten zich in enige mate bewust waren van de waarschijnlijke aanwezigheid van het vuurwapen, de twee messen, de bivakmuts en de handschoenen en dat verdachte tezamen met de medeverdachten de feitelijke macht over de voorwerpen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat zij daarover konden beschikken toen zij onderweg waren naar Breda. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking die gericht was op het voorhanden hebben van de hiervoor genoemde voorwerpen in die zin dat de verdachte, samen met de medeverdachten, de feitelijke macht hierover kon uitoefenen. Hetzelfde geldt voor de auto waarin verdachte zich samen met de medeverdachten bevond. De rechtbank betrekt bij dat oordeel tevens dat er drie wapens in de auto zijn aangetroffen, waardoor aannemelijk is dat behalve [medeverdachte 2] , die de bestuurder was en rijklaar moest zijn (en daarom tot zijn teleurstelling geen live action kon meemaken), de overige drie verdachten deel zouden nemen aan de overval of beroving en daartoe elk een wapen tot hun beschikking zouden hebben. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte, gelet op het gezamenlijke plan, zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de betreffende voorwerpen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de auto, het vuurwapen, de messen, de handschoenen en de bivakmuts die de verdachte samen met de medeverdachten voorhanden hebben gehad gezamenlijk (en voor wat betreft de wapens en bivakmuts ook ieder afzonderlijk) naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn aan een diefstal met geweld in vereniging of een afpersing in vereniging en dat de verdachte en de medeverdachten ten tijde van het voorhanden hebben daarvan dit misdadige doel voor ogen hadden. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijk plan en het gezamenlijk verrichten van de voorbereidingshandelingen.
Omdat het beoogde misdrijf of een begin van uitvoering daarvan niet is gevolgd, is in de regel een concrete omschrijving van de wijze waarop het voorbereide misdrijf gepleegd zou gaan worden niet mogelijk. Voldoende is dat op grond van de tenlastelegging duidelijk is op welk in de strafwet omschreven misdrijf met een strafbedreiging van acht jaren gevangenisstraf of meer, de nader omschreven voorbereidingshandelingen volgens de steller van de tenlastelegging waren gericht. In de tenlastelegging is zowel een diefstal met geweld in vereniging als een afpersing in vereniging opgenomen. Omdat het onderscheid tussen beide feiten slechts bestaat uit de vraag of de weggenomen goederen door middel van (bedreiging met) geweld zijn afgenomen of afgegeven en de strekking en strafdreiging van
beide artikelen gelijk is, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen hoeft te worden op welk van de twee feiten de voorbereidingshandelingen specifiek waren gericht.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de hiervoor genoemde middelen voorhanden heeft gehad ter voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging of afpersing in vereniging.
Feiten 3 en 4
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen hiervoor over de wetenschap en feitelijke beschikkingsmacht die verdachte samen met de medeverdachten over het vuurwapen had en is van oordeel dat hetzelfde geldt voor het magazijn en de kogelpatronen die in de auto zijn aangetroffen.
Dit betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte samen met anderen het in de tenlastelegging genoemde vuurwapen en patroonmagazijn en de in de tenlastelegging genoemde munitie voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 30 november 2022 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander
vapes en 2 jassen, die aan [aangever] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door die [aangever]
- dreigend de woorden toe te voegen "dit is een race" en "ga liggen"
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
en een mes te tonen
- te schoppen tegen het lichaam;
2
op 3 december 2022 te Middelburg , tezamen en in vereniging met anderen,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een
diefstal met geweld in vereniging (artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
of afpersing in vereniging (artikelen 317 jo 47 Wetboek van
Strafrecht), opzettelijk
voorwerpen en
eenvervoermiddel, te weten
- een auto (geschikt om te vluchten en/of om de buit te vervoeren),
- een vuurwapen en messen (geschikt om te dreigen en/of te
verwonden) en,
- handschoenen en een bivakmuts (geschikt om de identiteit te
verhullen)
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
3
op 3 december 2022 te Middelburg , tezamen en in vereniging met anderen,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Umarex, type 17 Gen5, kaliber 7,65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en
- een patroonmagazijn bestemd voor het gebruik in een vuurwapen van
het merk Glock, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;
4
op 3 december 2022 te Middelburg , tezamen en in vereniging met anderen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
3 stuks kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 54 maanden. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie voor een diefstal met geweld waarbij gebruik wordt gemaakt van een wapen, namelijk een gevangenisstraf van drie jaar, en het strafmaximum in geval van voorbereidingshandelingen voor dat feit, namelijk de helft daarvan. Een klinische behandeling heeft op dit moment geen meerwaarde, gelet op de reclasseringsrapporten en de verklaring van verdachte ter zitting. In het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling kan worden bezien of een klinische behandeling op dat moment passend is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn jonge leeftijd. Langdurige detentie zal niets opleveren en het heeft de voorkeur van verdachte om begeleid te gaan wonen en in het ambulante kader begeleiding te krijgen. De verdediging neemt geen standpunt in over het al dan niet opleggen van een klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Verdachte heeft een afspraak gemaakt met aangever om mogelijk vapes van hem te kopen en heeft samen met de medeverdachte deze vapes en twee jassen weggenomen door te dreigen met een mes en een op een vuurwapen lijkend voorwerp. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van een diefstal met geweld in vereniging of een afpersing in vereniging en het voorhanden hebben van een vuurwapen, een patroonmagazijn en munitie die geschikt was voor het betreffende vuurwapen. Verdachte heeft samen met de medeverdachten een plan gemaakt om een persoon te beroven van (vermoedelijk) hasj en/of geld. Ter uitvoering van dit plan zijn zij met de auto naar de omgeving van Breda gereden en hebben zij – naast de auto – ook een vuurwapen, messen, een bivakmuts en handschoenen voorhanden gehad. Dat de verdachten een vuurwapen en daarbij behorende munitie voorhanden hebben gehad, acht de rechtbank strafverzwarend, omdat dit grote risico’s met zich meebrengt. Dat de diefstal met geweld of de afpersing uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, is te wijten aan een omstandigheid die buiten de macht van verdachten lag. De rechtbank is van oordeel dat zowel de voltooide diefstal met geweld als de voorbereiding van een diefstal met geweld of afpersing zeer ernstige feiten betreffen. Dergelijke feiten zorgen voor angst bij het (beoogde) slachtoffer. Bovendien bestaat door de aanwezigheid van wapens het risico dat deze daadwerkelijk worden gebruikt en (ernstig) letsel veroorzaken. Daarnaast kunnen dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid bij de maatschappij in het algemeen veroorzaken. Verdachte heeft bij het plegen en voorbereiden van de feiten kennelijk alleen oog gehad voor de mogelijke financiële opbrengst en niet voor de gevolgen van de feiten voor anderen.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 2,3 en 4 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet of slechts enigszins uiteenloopt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad, waaruit volgt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten, onder meer voor een diefstal met geweld en het bezit van een vuurwapen in 2020. Dit betekent dat sprake is van recidive. Daarnaast blijkt uit het strafblad dat verdachte ten tijde van de feiten in drie proeftijden liep, waaronder een naar aanleiding van het vonnis van deze rechtbank van 27 oktober 2022. Verdachte heeft de voorwaarden die in dat vonnis aan de proeftijd zijn gekoppeld al binnen vijf weken overtreden door de nieuwe feiten te plegen. De rechtbank acht deze omstandigheden strafverzwarend.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van de reclassering en in het bijzonder het advies van 24 oktober 2023 ten behoeve van de rechtszitting en het voortgangsverslag van 27 maart 2024.
Uit het rapport van 24 oktober 2023 volgt dat de reclassering geen criminogene factoren kan koppelen aan het ten laste gelegde, maar dat wel risicofactoren op meerdere leefgebieden worden gezien. Er is sprake van een delictpatroon aangaande het plegen van gewelds- en vermogensdelicten. Verdachte is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en er zou volgens het Pro Justitia rapport sprake zijn van een gebrekkig probleembesef en -inzicht, impulsiviteit, antisociaal gedrag, geringe sociale vaardigheden bij frustratie, beperkte zelfredzaamheid en beperkte verantwoordelijkheid aangaande de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) en geringe coping. Er is sprake van reclasseringstoezicht, waarin verdachte tweemaal is geplaatst in een FPA. Hij maakte daar stappen in de goede richting, maar het lukte hem onvoldoende er maximaal van te kunnen profiteren. Verdachte is negatief over de klinische opnames en ziet de noodzaak er niet van in, maar geeft ook aan dat hij zich eraan zal conformeren als het hem wordt opgelegd. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen, gelet op de eerdere veroordelingen, de ernst van de tenlastelegging en het ontbreken van een noodzaak voor een pedagogische aanpak. De reclassering ziet zonder klinische opname geen mogelijkheden tot het uitvoeren van een reclasseringstoezicht. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang aansluitend op de klinische opname, een drugs- en alcoholverbod met middelencontrole, een contactverbod met de slachtoffers, getuigen en medeverdachten en een inspanningsverplichting om dagbesteding te vinden en te behouden, met reclasseringstoezicht. De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht.
De voorlopige hechtenis van verdachte is op 14 december 2023 geschorst onder een groot aantal van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden, waaronder opname en behandeling in de forensische psychiatrische polikliniek (hierna: FPK) [FPK] . In het rapport van 27 maart 2024 is de voortgang van het toezicht en de klinische behandeling beschreven. Hieruit volgt dat verdachte zich aan het begin van de behandeling moeilijk begeleidbaar opstelde, huisregels overtrad en grensoverschrijdend gedrag vertoonde. Ten gevolge daarvan kreeg hij twee waarschuwingen van de kliniek en een van de reclassering. Sinds een behandelbespreking op 8 februari 2024 laat verdachte een verbetering in zijn gedrag zien. Hij is opener en hoeft minder aangesproken te worden op zijn gedrag. Het contact met de reclassering is wisselend. Verdachte ziet geen noodzaak in een klinische behandeling en noemt het tijdverspilling. Hij zou het liefst naar een begeleide woonvoorziening willen met reclasseringstoezicht of anders afgestraft willen worden. De reclassering heeft in het voortgangsverslag aangegeven dat het eerder uitgebrachte advies ongewijzigd is gebleven.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en zal het volwassenenstrafrecht toepassen, nu ook de rechtbank geen aanknopingspunten ziet voor de toepassing van jeugdstrafrecht.
Strafmaat
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de strafverzwarende omstandigheden zoals hiervoor omschreven, is de rechtbank van oordeel dat gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en noodzakelijk is. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in een FPK heeft verbleven, waardoor hem ook in die periode (ruim vier maanden) zijn vrijheid is ontnomen.
Gelet op de door de reclassering beschreven persoonlijke problematiek van verdachte en de risicofactoren op verschillende leefgebieden, acht de rechtbank klinische behandeling van groot belang om het hoge risico op recidive te beperken. De rechtbank heeft sterke aarzelingen over het opleggen van een klinische opname en behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte heeft immers al meerdere proeftijden overtreden, waardoor een voorwaardelijke straf hem er kennelijk niet van weerhoudt om opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast volgt uit het reclasseringsrapport en de behandeling ter zitting dat verdachte het nut en de noodzaak van een klinische behandeling niet inziet.
De rechtbank kiest er desondanks toch voor een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en daar (onder meer) een klinische opname als bijzondere voorwaarde aan te verbinden, omdat zij nog mogelijkheden ziet voor deze klinische behandeling als aan verdachte een stevige stok achter de deur wordt opgelegd. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de reclassering – ondanks de opstelling van verdachte – bij zijn advies over de klinische opname is gebleven en dat verdachte ter zitting heeft gezegd dat hij zich zal houden aan de voorwaarden die hem worden opgelegd, ondanks dat hij geen klinische behandeling wenst. Ook weegt de rechtbank mee dat hij voorafgaand aan de klinische opname een jaar in detentie heeft verbleven, waardoor er mogelijk de eerste periode nog sprake was van ‘gevangenisgedrag’, en dat uit het voortgangsverslag volgt dat zijn gedrag na een aantal waarschuwingen en een behandelbespreking wel (iets) is verbeterd. Het is mogelijk dat het verdachte de nodige tijd kost om zich aan te passen en te conformeren aan een behandeling. Tot slot weegt de rechtbank mee dat verdachte nog jong is. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte nog een kans moet worden geboden de klinische behandeling te ondergaan. Dit is uiteindelijk in zijn eigen belang, maar ook in het belang van de samenleving. Als verdachte hieraan toch niet meewerkt, kan tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel worden gevorderd.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte dus een gevangenisstraf opleggen van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De rechtbank zal de proeftijd op twee jaar bepalen en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, waaronder de klinische opname en behandeling (voor de duur van maximaal een jaar).
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een GSM, is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort. Anders dan de verdediging, die teruggave van de telefoon heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de feiten 1 en 2 zijn voorbereid met behulp van dit voorwerp. De telefoon van verdachte is immers gebruikt voor het leggen van contact met aangever (feit 1) en voor het bespreken van het plan met de medeverdachten (feit 2). De rechtbank zal de telefoon daarom verbeurd verklaren.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het hierna in de beslissing genoemde strafvorderlijke in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van 500 euro, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen. Dit laat onverlet dat het conservatoir beslag op het geldbedrag blijft rusten.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de volgende voorwaardelijke opgelegde straffen ten uitvoer zullen worden gelegd:
  • de voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank van 20 augustus 2020 (parketnummer: 02-305853-19),
  • de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank van 27 oktober 2022 (parketnummer: 02-323607-20);
  • de voorwaardelijke werkstraf van 32 uur die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kantonrechter van 7 mei 2021 (parketnummer: 96-235829-19).
02-305853-19 en 02-323607-20
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde in beide zaken heeft overtreden. Gelet hierop zul de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 02-305853-19 en 02-323607-20) worden toegewezen, te weten 120 dagen jeugddetentie en 1 maand gevangenisstraf.
Nu de feitelijke tenuitvoerlegging van de jeugddetentie zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien heeft bereikt en nu deze niet meer in aanmerking komt voor het ondergaan van jeugddetentie, dient deze straf te worden vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen.
96-235829-19
De rechtbank stelt vast dat de voorwaardelijke straf die onder parketnummer 96-235829-19 is opgelegd wegens veroordeling voor een andersoortig feit dan de feiten waarvoor verdachte thans zal worden veroordeeld, namelijk een overtreding van de Wegenverkeerswet, en inmiddels al dateert van bijna drie jaar geleden. Gelet hierop acht de rechtbank toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging niet opportuun en zal zij de vordering afwijzen.

9.Voorlopige hechtenis

Uit de bewezenverklaring, de strafoverweging en de op te leggen gevangenisstraf volgt dat de rechtbank nog steeds ernstige bezwaren en de recidivegrond aanwezig acht voor de voorlopige hechtenis voor het bewezenverklaarde feit.
Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover die van verdachte heeft er toe geleid dat bij beslissing van de raadkamer van 13 december 2023 is bepaald dat de voorlopige hechtenis moest worden geschorst, onder meer omdat de doelen die met de voorlopige hechtenis worden nagestreefd door het stellen van voorwaarden kunnen worden bereikt en omdat plaatsing van verdachte in [FPK] mogelijk was.
Na dit veroordelend vonnis komt de vrijheidsbeneming mede te rusten op artikel 5 lid 1 sub a EVRM. Dat heeft onder meer tot gevolg dat het recht van een verdachte om zijn berechting in vrijheid af te wachten niet zonder meer nog langer van toepassing is. Dat doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan het uitgangspunt ‘vrij, tenzij’ aangezien er nu een veroordelend vonnis is. Dat dit vonnis nog niet onherroepelijk is, maakt dat niet anders. Schorsing van de voorlopige hechtenis is dan desalniettemin mogelijk, namelijk wanneer er sprake is van bijzondere zwaarwichtige, de persoon van de verdachte betreffende omstandigheden op grond waarvan het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis na een veroordelend vonnis, moet wijken voor het persoonlijk belang van de verdachte. De rechtbank is niet van dergelijke omstandigheden gebleken. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte op grond van de schorsingsvoorwaarden in een FPK verblijft en zijn verblijf aldaar ervaart als ‘voor niets vastzitten’, omdat de tijd die hij in het kader van de schorsing in de FPK doorbrengt niet in mindering zal worden gebracht op de op te leggen gevangenisstraf. Na het uitzitten van de gevangenisstraf kan verdachte opnieuw, en wellicht met nieuwe motivatie, aan de klinische behandeling beginnen.
Het voorgaande betekent dat het belang van de samenleving bij voortzetting van de voorlopige hechtenis, gegeven de rechtmatige detentie na veroordeling, de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de hoogte van de gevangenisstraf die aan verdachte zal worden opgelegd, zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verdachte die hebben geleid tot de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang wordt opgeheven.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 46, 47, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
eendaadse samenloop van:
feit 2:
medeplegen van voorbereiding van:
een diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
of
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd meldt bij reclassering zo lang en zo frequent als
deze dit nodig acht. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak. Verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. Verdachte is ervoor verantwoordelijk telefonisch en per post bereikbaar te zijn. De reclassering controleert de behandelvoortgang en woont evaluaties bij;
* dat verdachte zich laat opnemen in zorginstelling, nader bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk en aansluitend aan zijn gevangenisstraf. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich laat behandelen door een forensisch psychiatrische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte in een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik beter in beeld te krijgen en zo mogelijk beter te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle welke bij voorkeur plaats dient te vinden met de RUMA-marker(*). De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Bij ernstige bezwaren tegen het gebruik van de RUMA-marker is de reclassering genoodzaakt tot het doen van visuele controles, uitgevoerd door een externe partij, gevestigd te Rotterdam;
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
* dat verdachte geen alcohol gebruikt, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
* dat verdachte, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met:
- [aangever] , geboren op [geboortedag 2] 2003 te [geboorteplaats 1] ;
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 2004 te [geboorteplaats 2] ;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 4] 2004;
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 5] 2003;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk, met een vaste structuur, waarbij de dagbesteding bijdraagt aan het voorkomen van delictgedrag;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 1 STK GSM (Omschrijving: G2533305, zwart, merk: apple iphone);
- gelast de teruggave aan verdachte van het strafvorderlijk inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 500 EUR (Omschrijving: G2533304), waarbij geldt dat het conservatoir beslag op het geldbedrag blijft rusten;
Vorderingen tenuitvoerlegging
02-305853-19
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de rechtbank van 20 augustus 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-305853-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een jeugddetentie van 120 dagen;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie
zal worden vervangen door gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen;
02-323607-20
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de rechtbank van 27 oktober 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-323607-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 1 maand;
96-235829-19
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 96-235829-19 af;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 april 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen