In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1980, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van ontucht met zijn drie minderjarige kinderen. Tijdens de zitting op 4 april 2024 hebben zowel de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit, omdat de verklaringen van de kinderen onvoldoende specifiek en betrouwbaar waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de kinderen beoordeeld op consistentie en volledigheid, maar concludeerde dat deze niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaringen van de kinderen vertoonden tegenstrijdigheden en waren niet concreet genoeg om de beschuldigingen te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte begroot op nihil.